Parketnummer: 24-002453-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-677119-10
Arrest van 26 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de de kantonrechter van de rechtbank Leeuwarden van 4 oktober 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het vonnis waarvan beroep
De kantonrechter van de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een overtreding veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 20 uur, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit. Hij voert daartoe aan dat uit het dossier blijkt dat was afgesproken dat de zaak tegen verdachte voorwaardelijk zou worden geseponeerd. Door verdachte toch te vervolgen, heeft het openbaar ministerie in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
Hieromtrent overweegt het hof het volgende. Het oordeel over de opportuniteit van vervolging berust bij het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie kan slechts dan niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer zich omstandigheden voordoen waaruit blijkt dat ten tijde van het instellen van de vervolging zodanig is gehandeld in strijd met algemene beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling in zijn zaak is tekortgedaan.
Uit de stukken blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming de officier van justitie heeft geadviseerd de zaak tegen verdachte voorwaardelijk te seponeren. Uit het dossier blijkt echter niet dat het Openbaar Ministerie enige officiële mededeling heeft gedaan dat dit advies zou worden opgevolgd en dat verdachte niet vervolgd zou worden. Van de zijde van de verdediging is dit overigens ook niet gesteld. Aan het advies van de Raad voor de Kinderbescherming heeft verdachte niet dit vertrouwen kunnen ontlenen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet is gehandeld in strijd met algemene beginselen van een behoorlijke procesorde. Het verweer wordt verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij in of omstreeks de periode van 4 januari 2010 tot en met 25 juni 2010, te [plaats], in de gemeente [gemeente], in de gemeente als jongere die (geboren op [1995] en aldus) de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, terwijl zij als leerling van een school, te weten [school], was ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school na inschrijving geregeld te bezoeken.
Overweging omtrent het bewijs
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte wel heeft voldaan aan de bepalingen van de Leerplichtwet. Op grond van artikel 11 van de Leerplichtwet is de jongere vrijgesteld van de verplichting de school geregeld te bezoeken indien de jongere wegens ziekte verhinderd is de school te bezoeken. Verdachte kon in de ten laste gelegde periode haar school niet bezoeken, omdat zij ziek was.
Het hof overweegt dat uit de in het dossier aanwezige medische gegevens niet blijkt dat van verdachte als gevolg van lichamelijke klachten gedurende de gehele tenlastegelegde periode niet gevergd kon worden dat zij naar school ging. Uit de door de raadsman overgelegde brief van kinderarts [kinderarts] van januari 2010 blijkt dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de lichamelijke klachten van verdachte. Ter terechtzitting is het hof in het bezit gesteld van een brief van kinderarts [kinderarts] van 24 juni 2010. Hieruit blijkt dat deze kinderarts verdachte in januari en begin februari 2010 een paar keer heeft gezien en dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden voor lichamelijke aandoeningen of afwijkingen. Uit beide genoemde brieven blijkt derhalve niet dat sprake is van dusdanige lichamelijke klachten die in absolute zin verhinderden dat verdachte gedurende een langere periode haar school bezocht. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij in de periode van 4 januari 2010 tot en met 25 juni 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], in de gemeente als jongere die (geboren op [1995] en aldus) de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, terwijl zij als leerling van een school, te weten [school], was ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school na inschrijving geregeld te bezoeken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
niet nakomen van de verplichting opgelegd bij artikel 2, derde lid, van de Leerplichtwet 1969.
Strafbaarheid
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat haar afwezigheid op school gerechtvaardigd was door haar ziekte. Gelet op hetgeen het hof in het voorgaande heeft overwogen - dat niet aannemelijk is geworden dat van verdachte als gevolg van lichamelijke klachten gedurende de gehele tenlastegelegde periode niet gevergd kon worden dat zij naar school ging - verwerpt het hof ook dit verweer.
Het hof acht verdachte dan ook strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 4 januari 2010 tot en met 25 juni 2010 schuldig gemaakt aan ongeoorloofd schoolverzuim. Verdachte is zonder geldige reden thuis gebleven terwijl zij in die periode wel leerplichtig was.
Verdachte is blijkens een haar betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 maart 2011 niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de rapportages van de Raad van de Kinderbescherming d.d. 30 augustus 2010 en 22 maart 2011 en voorts gelet op hetgeen door en namens verdachte omtrent haar persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht.
Het volgen van onderwijs is voor een jongere erg belangrijk en het hof merkt op dat sprake is van een feit waarmee verdachte zichzelf heeft tekort gedaan. Positief is dat verdachte thans meewerkt aan een maatwerktraject en daarvoor gemotiveerd lijkt te zijn, waardoor een terugkeer naar regulier onderwijs weer tot de mogelijkheden behoort.
De kantonrechter heeft aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf opgelegd en de advocaat-generaal heeft dit nu weer gevorderd. Het hof acht dit ook een passende straf, mede als stimulans voor het doorlopen van het ingezette traject.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 77a, 77m, 77n, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, dat wil zeggen: het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van twintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tien dagen jeugddetentie;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier.