ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2030

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001946-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met braak in vereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal met braak. De feiten dateren van 21 oktober 2009, toen de verdachte samen met anderen een woning binnenging door de achterdeur open te breken en diverse sieraden heeft weggenomen. De politierechter had een straf opgelegd, maar de verdachte is in hoger beroep gegaan. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 12 weken geëist, maar het hof heeft besloten om de straf te matigen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een werkstraf van 180 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor zijn leven. Het hof heeft ook beslist op de vordering van de benadeelde partij, waarbij een schadevergoeding van € 350,- is toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers, die zich niet meer veilig voelen in hun eigen woning. Het hof heeft de relevante wetsartikelen toegepast en de beslissing is genomen met inachtneming van de justitiële documentatie van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001946-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-670556-09
Arrest van 20 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 28 juni 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats]
postadres (moeder van verdachte) [postadres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en heeft daarbij een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 350,- (hoofdelijk), dat het hof de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een perceel aan de [straat] te [plaats], heeft weggenomen (in totaal ) ongeveer 3120 euro, althans enig geldbedrag, en/of een trouwring en/of een gouden ring met een diamant en zwarte steentjes en/of een gouden ring die uitloopt in een puntje met een hartje daarboven en/of een gouden schakelarmband en/of twee manchetknopen en/of een ronde gouden hanger en/of een wit met geelgoud armband schakels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 21 oktober 2009 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een perceel aan de [straat] te [plaats], heeft weggenomen een trouwring en een gouden ring met een diamant en zwarte steentjes en een gouden ring die uitloopt in een puntje met een hartje daarboven en een gouden schakelarmband en twee manchetknopen en een ronde gouden hanger en een wit met geelgoud armband schakels, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 21 oktober 2009 met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met braak. Hij en zijn medeverdachten hebben de achterdeur van de woning van [benadeelde] opengebroken, zijn de woning ingegaan en hebben diverse sieraden weggenomen.
Door het plegen van deze woninginbraak hebben verdachte en zijn medeverdachten inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van een ander.
Slachtoffers van een dergelijk delict ondervinden hier doorgaans nog lang nadelige gevolgen van, omdat zij zich niet langer in een voor hun vertrouwde omgeving veilig kunnen wanen. Dit geldt te meer nu [benadeelde] en zijn twee zoons verdachte en zijn medeverdachten in de woning hebben overlopen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 februari 2011. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. In verband met de ter zitting besproken persoonlijke omstandigheden van verdachte en de grote gevolgen die een gevangenisstraf in zijn persoonlijk leven zou hebben zal het hof deze voorwaardelijk opleggen teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen. Daarnaast zal het hof een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur opleggen omdat dit passend en geboden is. Het hof wijkt bij de strafoplegging af van de eis van de advocaat-generaal omdat het hof een zwaarder gewicht toekent aan de gevolgen van een eventuele gevangenisstraf en de omstandigheid dat verdachte sinds het onderhavige strafbare feit niet opnieuw met justitie in aanraking is geweest.
Benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat de benadeelde partij zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Daarom duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Zoals blijkt uit het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.220,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Vast staat dat door het bewezen verklaarde feit de benadeelde partij schade heeft geleden, waarvoor verdachte ten opzichte van genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij de door de rechtbank toegewezen immateriële schade ad € 350,- heeft geleden. Verdachte heeft dat deel van de vordering van de benadeelde partij niet weersproken. De vordering kan daarom worden toegewezen tot voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van voldoening, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Nu het hof de diefstal van het ten laste gelegde geldbedrag niet bewezen acht en verdachte ter zake daarvan geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van driehonderdvijftig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van voldoening;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van driehonderdvijftig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zeven dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier.