Parketnummer: 24-001460-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-018683-10
Arrest van 20 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
31 mei 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Almelo.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een maatregel, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en een werkstraf voor de duur van 80 uren te vervangen door 40 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 1 februari 2010 te [plaats], gemeente [gemeente] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of voorhanden heeft gehad, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of cocaïne, zijnde amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 1 februari 2010 te [plaats], gemeente [gemeente] tweemaal opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en op 1 februari 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne voorhanden heeft gehad, zijnde amfetamine en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tweemaal verkopen van amfetamine en het voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne. De strafwaardigheid van dit feit is in zijn algemeenheid gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van verdovende middelen voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2011. Daaruit is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld wegens van strafbare feiten, waaronder een opiumdelict.
Verdachte heeft ter zitting bij het hof aangegeven dat hij spijt heeft van zijn handelen. Hij heeft verklaard dat hij sinds de bewezen verklaarde feiten geen verdovende middelen meer heeft gebruikt of verkocht. Voorts heeft hij verklaard dat zijn handelen grote gevolgen heeft gehad voor zijn gezin en het voortbestaan van zijn eenmanszaak. Hij heeft aangevoerd dat (met name) oplegging van een gevangenisstraf de stijgende lijn in de heropbouw van zijn bedrijf zou doorkruisen. Een gevangenisstraf zou er bovendien toe leiden dat de aflossing van schulden bij gebreke van inkomsten zou stagneren.
In beginsel is voor dergelijke feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Het hof is echter, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, van oordeel dat kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straf, inhoudende een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een werkstraf voor de duur van 80 uren.
De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft mede ten doel verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof zal, in verband met het ontbreken van een hulpvraag van verdachte en nu ter zitting en op grond van de stukken niet is gebleken van zodanige omstandigheden waaruit blijkt dat oplegging van reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde op zijn plaats is, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, geen bijzondere voorwaarde opleggen.
Onttrekking aan het verkeer
De goederen waarvan de onttrekking aan het verkeer wordt gevorderd zijn - als gezamenlijkheid beschouwd - vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu met betrekking tot die goederen de hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet dan wel het algemeen belang. Verdachte heeft tegen de vordering geen bezwaar gemaakt.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
verklaart aan het verkeer onttrokken:
- 51266 verdovende middelen;
- 51267 pillen;
- 51269 persoonlijke voorwerpen (scheermes);
- 51271 bestek;
- 15272 pijp;
- 51278 toiletartikel;
- 51279 verdovende middelen;
- 51289 boek;
- 51291 glas;
- 51292 spiegel;
- 51293 klantenpas;
- 51294 persoonlijke voorwerpen (scheermes);
- 51295 deksel;
- 51296 klantenpas;
- 51297 bestek;
- 51298 pijp;
- 51299 verpakkingsmateriaal;
- 51300 doos;
- 51301 bestek;
- 51303 persoonlijke voorwerpen, triton t2 (weegschaal);
- 51304 persoonlijke voorwerpen (weegschaal);
- 51305 doos;
- 51307 verpakkingsmateriaal;
- 51310 rookwaar Rizla.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier.