Parketnummer: 24-002071-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-753296-09
Arrest van 19 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 4 augustus 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 26 september 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten cafetaria [bedrijf], gelegen aan de [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (hard) aan de haren trekken van voornoemde [slachtoffer] en/of met haar (tot vuist gebalde) handen slaan en/of schoppen, waarbij zij, verdachte, (hard) aan de haren heeft getrokken en/of met haar (tot vuist gebalde) handen heeft geslagen en/of heeft geschopt, welk door haar gepleegd geweld, enig lichamelijk letsel (schaafwonden en/of blauwe plekken en/of pijn in de nek en/of het hoofd) voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
zij op of omstreeks 26 september 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft mishandeld een persoon (te weten [slachtoffer]), door meermalen, althans éénmaal, (hard) aan haar haren te trekken en/of met haar (tot vuist gebalde) handen te slaan en/of te schoppen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk in vereniging geweld tegen aangeefster [slachtoffer] heeft gepleegd, zodat zij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 september 2008 te [plaats], opzettelijk heeft mishandeld een persoon (te weten [slachtoffer]), door hard aan haar haren te trekken en te slaan en te schoppen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat zij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Aangeefster [slachtoffer] bevindt zich op 26 september 2008 aan de bar in een cafetaria genaamd 'de [bedrijf]' in [plaats], als op een gegeven moment verdachte met haar vriend binnenkomt. Verdachte begeeft zich naar de balie om haar bestelling door te geven en meent dan dat [slachtoffer] - met wie zij naar haar zeggen reeds een problematische relatie heeft - negatieve dingen over haar vriend zegt. Verdachte reageert hier verbaal op, hetgeen uitmondt in een scheldpartij. Zowel aangeefster, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], als verdachte, hebben verklaard dat verdachte vervolgens naar aangeefster toe is gelopen/gerend. De verklaring van aangeefster, inhoudende dat verdachte degene is geweest die daarna het fysieke geweld is gestart, vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 2] dat verdachte aangeefster direct bij de haren beetpakte en haar over de tafel heen trok, alvorens ze elkaar begonnen te schoppen en te slaan.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Het hof is van oordeel dat van een dergelijke noodweersituatie geen sprake was, nu op grond van de verklaring van getuige [getuige 2] aannemelijk is geworden dat verdachte degene is geweest die als eerste fysiek geweld tegen aangeefster heeft aangewend. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen, was naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 26 september 2008 [slachtoffer] hard aan haar haren getrokken en geslagen en geschopt. Door aldus te handelen heeft verdachte pijn en letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt en inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen ter zake van (gewelds)misdrijven onherroepelijk tot zowel voorwaardelijke als onvoorwaardelijke werkstraffen en vrijheidsstraffen is veroordeeld. Ten nadele van verdachte spreekt dat deze veroordelingen haar er kennelijk niet van weerhouden hebben opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te begaan. Het hof is daarom van oordeel dat de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke werkstraf voor het onderhavige feit in beginsel een passende bestraffing is.
Hetgeen met betrekking tot verdachtes persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting aan de orde is gekomen, brengt het hof evenwel tot een andere beslissing. Verdachte heeft aangegeven dat de ruzie met aangeefster [slachtoffer] inmiddels is bijgelegd en dat zij thans veel rustiger en stabieler in het leven staat. Dat verdachte vroeger regelmatig wegens geweldsdelicten in aanraking met justitie is gekomen, zou onder meer aan haar toenmalige vriendengroep te wijten zijn geweest. Met deze personen heeft zij geen contact meer. Verdachte woont tegenwoordig samen met haar vriend en twee kinderen, en is zwanger van haar derde kind. Wat financiën en alcohol- en drugsgebruik betreft, zegt verdachte geen problemen meer te hebben.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof - overeenkomstig de vordering van advocaat-generaal - oplegging van een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Deze straf biedt verdachte de mogelijkheid de door haar - positief - ingeslagen weg voort te zetten en dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier, zijnde mr. Heins buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.