Parketnummer: 24-000101-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-606299-07
Arrest van 19 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 9 januari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, en dat het hof de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw van verdachte bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu het heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe heeft zij - kort gezegd - aangevoerd dat er slechts vervolging tegen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] is ingesteld, terwijl uit het dossier blijkt dat er bij de vechtpartij meerdere (groepen) personen waren betrokken en ook [verdachte] aangifte heeft gedaan van mishandeling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het in artikel 167 eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie bevoegd is op gronden aan het algemeen belang ontleend, af te zien van vervolging. Beslist de officier van justitie dat hij tot vervolging overgaat, dan staat die beslissing in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde - waaronder het gelijkheidsbeginsel - kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Van een dergelijke strijdigheid is het hof in de onderhavige zaak niet gebleken. Het verweer wordt dan ook verworpen en het openbaar ministerie wordt ontvankelijk geacht in de vervolging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
verdachte op of omstreeks 2 september 2007, te en in de gemeente [gemeente], op of aan, althans zichtbaar vanaf, de openbare weg, de [straat], althans op of aan, althans zichtbaar vanaf, een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of schoppen van die [benadeelde] en/of [slachtoffer], waarbij verdachte
- die [benadeelde] heeft geslagen en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer] heeft geslagen
welk door verdachte gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde] en/of [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 02 september 2007 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde] en/of [slachtoffer]) heeft geslagen en/of geschopt, waardoor voornoemde [benadeelde] en/of [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 2 september 2007, te [plaats], op of aan de openbare weg, de [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] en [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan van die [benadeelde] en [slachtoffer].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 2 september 2007 samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde] en diens zoon
[slachtoffer]. Hoewel dit handelen van verdachte kennelijk was ingegeven door het feit dat hij eerder die dag mishandeld was door een groep personen waar vader en zoon [benadeelde] mogelijk toebehoorden en zij volgens verdachte opnieuw provocerend en agressief gedrag vertoonden, is dit gedrag onacceptabel. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben met hun handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van voornoemde personen en hebben gevoelens van onveiligheid opgewekt bij omstanders die van het gewelddadig gedrag van beiden getuige zijn geweest.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van openlijke geweldpleging is veroordeeld. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te plegen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof
- overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, een passende bestraffing. In het tijdsverloop - de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep is met ongeveer drie maanden overschreden - en hetgeen de verdachte terechtzitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard, ziet het hof evenwel aanleiding om voornoemde werkstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Deze straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Naar aanleiding van hetgeen met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter terechtzitting aan de orde is gekomen, acht het hof aannemelijk geworden dat van de problemen waarvan in het reclasseringsrapport d.d. 21 oktober 2008 nog melding wordt gemaakt, niet langer sprake is. Dat verdachte zich in het kader van een bijzondere voorwaarde onder toezicht van de reclassering stelt, wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd.
Blijkens het voegingsformulier vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 144,50.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij tot dat bedrag rechtstreeks schade is berokkend die aan verdachte kan worden toegerekend. Derhalve dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier, zijnde mr. Heins buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.