Parketnummer: 24-002490-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-652867-09
Arrest van 15 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 11 oktober 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft ten slotte gevorderd dat het hof de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2009 te [plaats], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (tractor) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Overweging ten aanzien van het bewijs
Onder de bestuurder in de zin van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 dient te worden verstaan degene die ervan wordt verdacht als bestuurder van een motorrijtuig of een ander voertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 19941. Het hoeft dus niet vast te staan dat de bestuurder ook daadwerkelijk een voertuig heeft bestuurd, voldoende is dat uit de bewijsmiddelen kan volgen dat tegen hem het redelijk vermoeden was gerezen dat hij een voertuig heeft bestuurd2. Het verweer dat door en namens verdachte is gevoerd, te weten dat hij geen bestuurdershandelingen heeft verricht in de rijdende tractor waarin hij zich bevond gaat hieraan voorbij.
Met betrekking tot het redelijk vermoeden dat was gerezen dat verdachte deze tractor heeft bestuurd overweegt het hof het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij samen met zijn toenmalige vriendin achter het stuur van de tractor zat, waarbij zijn vriendin als feitelijk bestuurder optrad. Verdachte en zijn vriendin hadden het mogelijk gemaakt om samen achter het stuur te zitten door - zoals verdachte verklaarde - de bestuurdersstoel te verbreden met behulp van een koelbox. Omdat het een grote/hoge tractor betrof was, aldus verdachte, vanaf de straat en vanuit auto's niet goed te zien wat er precies in de cabine van de tractor gebeurde of wie daadwerkelijk als bestuurder van die tractor optrad. Onder deze omstandigheden ligt het naar het oordeel van het hof voor de hand dat zowel de getuigen die in een auto achter de tractor reden, als de verbalisanten hebben gemeend te zien dat verdachte als bestuurder van de tractor optrad. Het redelijk vermoeden dat verdachte als bestuurder van de tractor optrad is daarmee gegeven. Het vermoeden dat verdachte daarbij handelde in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 vloeit voort uit de omstandigheid dat verdachtes adem rook naar alcohol, dat zijn ogen bloeddoorlopen waren, dat hij met dubbele tong sprak en dat hij onvast ter been was. Verdachte heeft, ook ter terechtzitting van het hof, nimmer weersproken dat hij eerder die dag veel alcoholhoudende drank had genuttigd.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 4 juli 2009 te [plaats], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (tractor) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overteding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geen gevolg gegeven aan een aan hem door een opsporingsambtenaar gegeven bevel zich aan een ademonderzoek te onderwerpen. Hij heeft hierdoor de strafrechtelijke handhaving van het verbod op het besturen van een voertuig onder invloed gefrustreerd. Het verbod om onder invloed een voertuig te besturen dient ter bevordering van de verkeersveiligheid. De handhaving van dat verbod is voor de bevordering van de verkeersveiligheid noodzakelijk.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2011 blijkt dat verdachte reeds vele malen is veroordeeld ter zake van - onder meer - het plegen van strafbare feiten in het kader van de Wegenverkeerswet 1994.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, en mede gelet op de daarvoor geldende richtlijn, is het hof van oordeel dat oplegging van na te melden straf en bijkomende straf een passend en geboden is.
Namens verdachte is in hoger beroep nog aangevoerd dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid bij voorkeur geheel voorwaardelijk zou moeten worden opgelegd. Dit zou de kansen van verdachte vergroten in een door hem op te starten procedure tegen zijn ongeschiktverklaring een motorrijtuig te besturen. Het hof passeert dit verweer nu het belang van verdachte naar het oordeel van het hof niet opweegt tegen het maatschappelijk belang van oplegging van een geheel onvoorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid als reactie op de bewezenverklaarde gedraging van verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van negen maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. F.R. Vermeer, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde mr. F.R. Vermeer buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.