ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1148

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
0259-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep tegen beslissing van de rechtbank inzake gevangenhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tegen een beslissing van de rechtbank. De rechtbank had de vordering tot gevangenhouding van de verdachte afgewezen, maar het openbaar ministerie stelde hoger beroep in. De raadsman van de verdachte betoogde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de vordering tot gevangenhouding was toegewezen. Het hof oordeelde echter dat de vordering in zoverre niet was toegewezen, waardoor het openbaar ministerie ontvankelijk was in het hoger beroep.

Het hof beoordeelde vervolgens of er ernstige bezwaren bestonden tegen de verdachte met betrekking tot de feiten die in het bevel tot bewaring waren opgenomen. De rechtbank had geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren waren voor de primair tenlastegelegde feiten, maar wel voor dood door schuld en het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de slachtoffers, en dat de recidivegrond voor voorlopige hechtenis niet aanwezig was. Het hof benadrukte dat de publieke verontwaardiging over het rijgedrag van de verdachte niet voldoende was om voorlopige hechtenis te rechtvaardigen, aangezien de maximale straf voor dood door schuld in het verkeer niet meer dan negen jaren bedraagt.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd, de vordering tot gevangenhouding afgewezen en de onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte bevolen. Deze uitspraak onderstreept de strikte wettelijke voorschriften die gelden voor voorlopige hechtenis en de noodzaak van voldoende bewijs voor ernstige bezwaren tegen de verdachte.

Uitspraak

Raadkamer nummer 0259-11
Parketnummer eerste aanleg: 17-880109-11
12 april 2011
GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Voorlopige hechtenis
Blijkens de akte van de griffier van de rechtbank Leeuwarden van 28 maart 2011 is door de officier van justitie in genoemd arrondissement hoger beroep ingesteld van de beschikking van voornoemde rechtbank d.d. 23 maart 2011, waarbij de gevangenhouding is bevolen van
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende [verblijfplaats].
Het hof heeft gezien de beschikking, waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, de verdachte en zijn raadsman mr. G.C. Pol, advocaat te Leeuwarden.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing om reden dat de rechtbank geen ernstige bezwaren aanwezig heeft geacht ter zake de onder 1. primair en 2. primair in het bevel tot bewaring opgenomen feiten.
De raadsman van verdachte heeft ter gelegenheid van dit hoger beroep primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep nu artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het openbaar ministerie slechts beroep kan instellen indien een vordering niet is toegewezen. Nu de vordering gevangenhouding is toegewezen is hoger beroep niet mogelijk. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de grond waarop de rechtbank de voorlopige hechtenis heeft gestoeld niet juist is, nu de recidivekans waar de rechtbank op wijst geen feiten betreft waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld.
Overwegingen
Het hof heeft vooreerst de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het ingestelde hoger beroep voor zover het de "niet volledige toewijzing" van de vordering gevangenhouding betreft te beoordelen.
In artikel 65, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechtbank op vordering van de officier van justitie de gevangenhouding kan bevelen van de verdachte die zich in bewaring bevindt.
In artikel 78, lid 2 is bepaald dat het bevel zo nauwkeurig mogelijk het strafbare feit waarvan de verdenking is gerezen omschrijft. In artikel 67b, lid 1, is vervolgens bepaald dat indien tijdens de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis de officier van justitie overgaat tot vervolging of verdere vervolging ter zake van nog een ander feit dan hetwelk in het bevel tot voorlopige hechtenis is omschreven ofwel uitsluitend voor een met het in dat bevel omschreven feit samenhangend feit
en voor dit andere feit voorlopige hechtenis kan worden bevolen, hij bij de vordering tot gevangenhouding of de verlenging daarvan kan vorderen dat de voorlopige hechtenis mede onderscheidenlijk alleen voor dat andere feit wordt bevolen. Hieruit blijkt dat een bevel voorlopige hechtenis in alle gevallen ter zake van één - dan wel meer - als zodanig aangewezen strafbare feiten wordt gevorderd of verleend.
Uit de hiervoor beschreven systematiek van de wet volgt dat in de onderhavige beschikking van de rechtbank waarbij een gevorderde gevangenhouding wordt afgewezen ten aanzien van het onder 1. primair en 2.primair gevorderde zoals vermeld in het bevel bewaring en de vordering tot gevangenhouding, die vordering in zoverre niet is toegewezen in de zin van artikel 446, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep.
Ter beoordeling ligt vervolgens de vraag voor of er ernstige bezwaren bestaan tegen verdachte met betrekking tot de in het bevel tot bewaring onder 1. primair en 2. primair opgenomen feiten, te weten doodslag op [slachtoffer 1] en een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] gepleegd op 11 maart 2011. De rechtbank heeft geoordeeld dat die ernstige bezwaren niet bestaan met betrekking tot deze verweten feiten, maar dat er wel ernstige bezwaren bestaan voor de verdenking dat verdachte zich als bestuurder van een auto schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld en het veroorzaken van zwaar
lichamelijk letsel door schuld met als strafverzwarende omstandigheid dat verdachte hierbij onder invloed van alcohol zou zijn geweest.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op basis van het huidige dossier er geen ernstige bezwaren bestaan met betrekking tot de primair tenlastegelegde feiten, nu het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor het oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en de poging daartoe op [slachtoffer 2].
Het hof deelt de mening van de rechtbank en de raadsman dat er wel ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan met betrekking tot de onder 1. subsidiair en 2. subsidiair tenlastegelegde feiten.
Het hof kan zich echter niet verenigen met de grond voor de voorlopige hechtenis in de door de rechtbank gegeven beschikking.
De rechtbank heeft in die beschikking vermeld dat verdachte in een niet te ver verleden eerder voor feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld werd veroordeeld, zodat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte andermaal een zodanig misdrijf zal begaan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 maart 2011 blijkt echter dat verdachte weliswaar eerder wegens verkeersdelicten is veroordeeld, maar op deze feiten is een maximale gevangenisstraf gesteld van drie maanden.
Derhalve is de recidivegrond als bedoeld in artikel 67a eerste lid in verbinding artikel 67a tweede lid van het Wetboek van Strafvordering niet aanwezig. Ook overigens acht het hof geen grond voor de voorlopige hechtenis aanwezig.
Het hof is zich er zeer van bewust dat het overlijden van de heer [slachtoffer 1] en het letsel dat zijn dochter heeft opgelopen ernstig leed heeft veroorzaakt bij de familie van de slachtoffers en ook bij velen die de familie kennen. Het is ook zeer voorstelbaar dat er een breed gedragen publieke verontwaardiging bestaat over het rijgedrag van verdachte, hoe dat verder ook juridisch zal worden gekwalificeerd.
De verstoring van de rechtsorde waarvan de publieke verontwaardiging deel uit kan maken kan echter alleen een grond voor de voorlopige hechtenis zijn als op een feit meer dan twaalf jaren gevangenisstraf is gesteld.
Dood door schuld in het verkeer, strafbaar gesteld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kent in de aan verdachte verweten omstandigheden een maximale gevangenisstraf van negen jaren.
Voorlopige hechtenis is op die grond dan ook niet mogelijk.
Het hof is bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis gebonden aan de strikte wettelijke voorschriften die daarvoor gelden. Die beoordeling staat echter los van de afdoening van de strafzaak tegen verdachte, waarna duidelijk zal worden welke feiten bewezen kunnen worden verklaard en welke straf daaraan eventueel zal worden verbonden.
Gelet op voorgaande kan de voorlopige hechtenis niet langer worden gecontinueerd.
Het hof zal de vordering van de officier van justitie alsnog afwijzen en de onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte bevelen.
Beslissing
Het gerechtshof,
beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking, waarvan beroep;
wijst af de vordering tot gevangenhouding;
beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Aldus gewezen op 12 april 2011 door mr. J.J. Beswerda als voorzitter, mrs. W.M. van Schuijlenburg en H.M. Poelman, in tegenwoordigheid van J.G. Terhell als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Leeuwarden,
de advocaat-generaal,