ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1010

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002417-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld met zwaar lichamelijk letsel tegen benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van openlijk geweld gepleegd op 6 mei 2010, waarbij het slachtoffer, [benadeelde], ernstig letsel aan haar gebit heeft opgelopen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van zestig uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou vrijspreken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar haar wel zou veroordelen tot een taakstraf van honderd uren voor het meer subsidiair ten laste gelegde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft [benadeelde] tegen de grond geduwd, waardoor zij met haar gezicht op de betontegels viel en haar gebit beschadigde. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het meer subsidiair ten laste gelegde en haar veroordeeld tot een werkstraf van zestig uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 4.000,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijk geweld en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

parketnummer: 24-002417-10
parketnummer eerste aanleg: 17-675525-10
Arrest van 12 april 2011 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 1 oktober 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. H.A. de Boer, advocaat te Sneek.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en heeft een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde en haar ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen vervangende jeugddetentie.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 6 mei 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken (snij)tand en/of een afgebroken (snij)tand, (waarvan 1 blijvende tand als gevolg van een onherstelbare breuk is verwijderd)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (en/of met kracht) tegen of naar de grond te duwen, althans tegen de schouder(s)/het lichaam te duwen en/of (met de arm(en)) om de nek en/of bij de keel vast te pakken en/of aan de om het lichaam van die [benadeelde] bevestigde tas te rukken, (waarna die [benadeelde] met haar gezicht op (de) betontegels/stenen is gevallen) en/of (meermalen) tegen het gezicht en/of de heup en/of benen en/of de buik en/of de rug, althans tegen het lichaam, te schoppen;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
zij op of omstreeks 6 mei 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] (met kracht) tegen of naar de grond heeft geduwd, althans tegen de schouder(s)/het lichaam heeft geduwd en/of (met de arm(en)) om de nek en/of bij de keel heeft vastgepakt en/of aan de om het lichaam van die [benadeelde] bevestigde tas heeft gerukt, (waarna die [benadeelde] met haar gezicht op (de) betontegels/stenen is gevallen) en/of (meermalen) tegen het gezicht en/of de heup en/of benen en/of de buik en/of de rug, althans tegen het lichaam, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
zij op of omstreeks 6 mei 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, (het sportterrein gelegen op of aan) de [straat] (aldaar), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het (met kracht) tegen of naar de grond duwen, althans tegen de schouder(s)/het lichaam duwen en/of (met de arm(en)) om de nek en/of bij de keel vastpakken en/of aan de om het lichaam van die
[benadeelde] bevestigde tas rukken, (waarna die [benadeelde] met haar gezicht op (de) betontegels/stenen is gevallen) en/of het (meermalen) tegen het gezicht en/of de heup en/of benen en/of de buik en/of de rug, althans tegen het lichaam, schoppen, waarbij zij, verdachte, die [benadeelde] tegen het gezicht en/of tegen de mond heeft geschopt, en welk geweld zwaar lichamelijk letsel (een gebroken (snij)tand en/of een afgebroken (snij)tand, (waarvan 1 blijvende tand als gevolg van een onherstelbare breuk is verwijderd)), althans enig lichamelijk letsel, voor [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
zij op of omstreeks 6 mei 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), (met kracht) tegen of naar de grond heeft geduwd, althans tegen de schouder(s)/het lichaam heeft geduwd en/of (met de arm(en)) om de nek en/of bij de keel heeft vastgepakt en/of aan de om het lichaam van die [benadeelde] bevestigde tas heeft gerukt, (waarna die [benadeelde] met haar gezicht op (de) betontegels/stenen is gevallen) en/of (meermalen) tegen het gezicht en/of de heup en/of benen en/of de buik en/of de rug, althans tegen het lichaam, heeft geschopt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken (snij)tand en/of een afgebroken (snij)tand, (waarvan 1 blijvende tand als gevolg van een onherstelbare breuk is verwijderd)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Het hof acht evenals de rechtbank - met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte - niet bewezen hetgeen onder primair en subsidiair aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het meer subsidiair ten laste gelegde
Het strafdossier biedt geen éénduidig beeld omtrent de aan de verdachte ten laste gelegde beschuldiging en de daaraan ten grondslag liggende feitelijke handelingen.
Door diverse ooggetuigen zijn verklaringen afgelegd met betrekking tot de vraag ten gevolge van welke en wier handeling [benadeelde] ten val is gebracht en welke (overige) geweldshandelingen vervolgens al dan niet zijn verricht door de verdachte.
De verdachte en haar raadsman hebben zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat de verdachte [benadeelde] niet in haar gezicht heeft geschopt en dat niet de verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk is voor het ten val brengen van [benadeelde] en het gebitsletsel dat [benadeelde] ten gevolge van die val heeft opgelopen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof onder meer verklaard dat zij [benadeelde] tegen haar heup heeft geschopt. Het hof gaat uit van de juistheid van dit onderdeel van
de verklaring van de verdachte. Het hof wil voorts aannemen dat de verdachte [benadeelde] niet in of tegen het gezicht heeft geschopt, nu het overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt.
Het hof gaat voorts uit van de juistheid van hetgeen aangever [benadeelde] over de feitelijke handelingen heeft verklaard, welke verklaring gedeeltelijk wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. [benadeelde] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat er een aantal meisjes op haar is afgelopen en dat zij daarop is weggerend. Tijdens dat weglopen werd zij hard geduwd, waardoor zij met haar gezicht met een harde klap op de betontegels is gevallen, waarna twee van haar voortanden uit haar gebit zijn geraakt. [benadeelde] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [medeverdachte] haar de betreffende duw gaf en dat zij ook nog een druk (het hof begrijpt: een drukker) van de verdachte kreeg. Voorts heeft [benadeelde] verklaard dat zij vervolgens meerdere keren tegen haar rug is geschopt.
Het hof begrijpt deze verklaring van [benadeelde] aldus dat zij ten val werd gebracht en dat het letsel aan haar gebit het onmiddellijke gevolg van die val is geweest, zonder dat daar nog verdere geweldshandelingen aan vooraf zijn gegaan.
Het hof begrijpt de verklaring van [benadeelde] voorts aldus dat die val het directe gevolg is geweest van de combinatie van de duw die zij heeft gekregen van de medeverdachte [medeverdachte] en de drukker die zij heeft gekregen van de verdachte.
Gelet op de omstandigheid dat hiermee sprake is geweest van het gelijktijdig plegen van geweld tegen [benadeelde] door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] en dat bovendien de verdachte en [medeverdachte] zich onmiddellijk hieraan voorafgaande gezamenlijk in de voetbalkantine hebben opgehouden en achter elkaar aan naar buiten zijn gerend in de richting van [benadeelde], is het hof van oordeel dat de door de verdachte en de medeverdachte uitgeoefende openlijke geweldshandelingen zich naar hun uiterlijke verschijningsvorm hebben voorgedaan als gezamenlijk gepleegd. De verdachte heeft daarnaast - door te handelen zoals zij heeft gedaan - een wezenlijke en significante bijdrage aan het jegens [benadeelde] gepleegde openlijke geweld geleverd.
Het hof overweegt voorts dat het letsel aan het gebit dat ten gevolge van het gepleegde geweld is ontstaan bij [benadeelde], is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Het gebit vormt immers, als onderdeel van het aangezicht, een bijzonder deel van het menselijk lichaam, in die zin dat letsel aan het voorste gedeelte van het gebit in de regel tevens leidt tot een beduidende ontsiering van het gezicht. Een dergelijk gezichtsontsierend letsel heeft zich bij [benadeelde] voorgedaan, is blijvend van aard en kan uitsluitend verholpen worden door middel van bijzondere tandheelkundige verrichtingen. Het blijvende letsel kan in het geval van de - destijds veertienjarige - [benadeelde] slechts na min of meer geruime tijd definitief worden behandeld, te weten na het bereiken van de achttienjarige leeftijd van [benadeelde].
Op grond van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging jegens [benadeelde], zoals hieronder nader aangegeven in de bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair aan haar ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 mei 2010 te [plaats] met een ander aan de openbare weg, het sportterrein gelegen aan de [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het tegen het lichaam duwen van die [benadeelde], waarna die [benadeelde] met haar gezicht op de betontegels is gevallen en het meermalen tegen het lichaam schoppen, welk geweld zwaar lichamelijk letsel, een gebroken snijtand en een afgebroken snijtand, waarvan 1 blijvende tand als gevolg van een onherstelbare breuk is verwijderd, voor [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 6 mei 2010 samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [benadeelde], hetgeen bij die [benadeelde] heeft geleid tot onder meer ernstig letsel aan haar gebit. De verdachte en haar mededader hebben door hun gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [benadeelde] en voorts hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij andere personen die hier ongewild getuige van zijn geweest. Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door haar handelen hieraan bijgedragen. De aanleiding tot dit delict, te weten een grimmige sfeer, welke is ontstaan tussen twee damesvoetbalelftallen van verschillende voetbalclubs na afloop van een voetbalwedstrijd, kan voor het gedrag van verdachte allerminst een rechtvaardiging bieden.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2011 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit. Dit pleit in het voordeel van de verdachte.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren komen in de door Raad voor de Kinderbescherming over de verdachte uitgebrachte rapporten van 4 juni 2010 en 20 augustus 2010, en zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. Daaruit blijkt dat de verdachte op alle leefgebieden goed functioneert en dat er geen bijzondere zorgen zijn met betrekking tot de verdachte, zij het dat er wel enige zorg is over haar gedrag op school.
Op grond van het vorenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf van hierna te noemen duur passend.
Vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat [benadeelde] zich als benadeelde partij in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft door het meer subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte (en de medeverdachte) kan worden toegerekend. Het hof zal de vordering toewijzen ten bedrage van € 4.000,-, nu deze in voldoende mate is gespecificeerd, toegelicht, onderbouwd en is komen vast te staan.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Hoofdelijkheid
De verdachte is jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover de mededader het bedrag reeds heeft voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, die door het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vierduizend euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, met dien verstande, dat indien de mededader van de veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vierduizend euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende jeugddetentie voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien de mededader van de veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Dolfing, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.