Vrijspraak
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich, tezamen met zijn medeverdachte [medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van mishandeling. De verweten gedragingen vonden plaats tijdens zijn reguliere werkzaamheden, en die van zijn medeverdachte, als portier/beveiliger van een horecagelegenheid in de binnenstad van [plaats].
Op grond van de stukken en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard acht het hof bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] aangever [slachtoffer] een duw(tje) heeft gegeven, toen laatstgenoemde in het kader van een discussie over de huisregels van de betreffende horecagelegenheid de ingang daarvan tijdens de drukke uitgaansavond hinderlijk versperde. Uit de verklaringen valt voorts af te leiden dat [slachtoffer][medeverdachte] daarop in een reflex ter hoogte van de keel bij de kleding heeft gegrepen, waardoor beiden - min of meer struikelend over de zich voor de ingang bevindende treden - op het trottoir belandden. Het hof acht niet bewezen dat aangever als gevolg van de door [medeverdachte] gegeven duw ten val is gekomen, zoals ten laste gelegd.
Verdachte op zijn beurt verkeerde op grond van wat hij waarnam in de veronderstelling dat zijn collega [medeverdachte] door aangever werd aangevallen. Op grond van die inschatting achtte verdachte het vervolgens aangewezen om aangever - naar zijn zeggen op gecontroleerde wijze en met de intentie de ontstane situatie te doen de-escaleren - naar de grond te brengen.
[medeverdachte] heeft vervolgens de politie gebeld en aangever op de grond in bedwang gehouden in afwachting van de komst van de politie. Verdachte heeft zijn plaats weer ingenomen bij de ingang.
De overige verweten gedragingen - waaronder het aanbrengen van een zogeheten nekklem en het afklemmen van de keel van aangever - acht het hof evenmin bewezen.
Het hof is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben gehandeld binnen de maatschappelijk aanvaardbare grenzen van hun taakuitoefening als portier, welke - met name - gericht is op het ordentelijke verloop in en om de horecagelegenheid. Voorts stelt het hof vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en positie hebben gehandeld naar bevind van zaken zonder dat sprake is geweest van geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Evenmin is gebleken dat de handelingen van verdachte en [medeverdachte], voor zover bewezen, - namelijk het geven van een duw(tje) en het gecontroleerd naar de grond brengen en vervolgens in bedwang houden van aangever in afwachting van de komst van de politie - pijn dan wel letsel bij aangever hebben veroorzaakt. De pijnklachten waarover [slachtoffer] in zijn aangifte melding maakt zijn gerelateerd aan handelingen welke het hof niet bewezen acht.