parketnummer: 24-002389-10
parketnummers eerste aanleg: 18-640626-10, 18-640361-10 en
18-640724-09 (tul)
Arrest van 12 april 2011 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer,
op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 27 september 2010 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-640626-10 en 18-640361-10 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De kinderrechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis, in de gevoegde zaken, vrijgesproken ter zake van het in zaak B aan de verdachte ten laste gelegde en heeft hem wegens het in zaak A aan hem ten laste gelegde misdrijf veroordeeld tot straffen. Voorts heeft de kinderrechter op de vordering van de benadeelde partij beslist en daarbij een maatregel opgelegd en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het in zaak B ten laste gelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het in zaak A ten laste gelegde zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de jeugdreclassering, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zeventig uren, subsidiair vijfendertig dagen vervangende jeugddetentie.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering na voorwaardelijke veroordeling zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover aan het hoger beroep onderworpen - in zaak A ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 juni 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, op of bij het kermisterrein "[naam]", in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit
- het afrennen op die [benadeelde] en
- het beetpakken (bij zijn kraag) van die [benadeelde] en
- het meermalen met kracht in/op het gezicht slaan/stompen van die [benadeelde] en
- het maken van een of meer slaande bewegingen in de richting van die [benadeelde] en
- het trappen naar die [benadeelde] en
- het duwen van die [benadeelde].
Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen aan hem is ten laste gelegd. Meer in het bijzonder heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij geen enkel aandeel heeft gehad in de openlijke geweldpleging jegens [benadeelde] en dat niet hij, maar een ander - achter de verdachte staande persoon die verdachte verder niet heeft gezien - die [benadeelde] een vuistslag heeft toegediend op het moment dat hij, verdachte, en die [benadeelde] dichtbij elkaar en tegenover elkaar hebben gestaan. Die actie van die andere persoon is door anderen mogelijk onjuist gezien of geïnterpreteerd als een gewelddadige deelname van de verdachte aan het gevecht, aldus de verdachte.
Het hof acht deze lezing van de feiten van de verdachte niet geloofwaardig en grondt dit op het volgende.
[getuige 1] heeft op 30 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) naar [benadeelde] (het hof begrijpt: [benadeelde]) toeliep en hem tweemaal met zijn vuist in het gezicht sloeg.
Aangever [benadeelde] heeft op 7 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij op 5 juni 2010 door meerdere personen is geslagen en dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) hem daarbij toen een vuistslag tegen zijn neus heeft gegeven.
[getuige 2] heeft op 8 juli 2010 bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat [benadeelde] (het hof begrijpt: aangever [benadeelde]) op 5 juni 2010 betrokken is geweest bij een opstootje en dat de verdachte zich op een gegeven moment in dat opstootje heeft begeven en een stompbeweging met zijn vuist heeft gemaakt.
[getuige 3] heeft op 23 juli 2010 bij de politie verklaard dat [benadeelde] (het hof begrijpt: aangever [benadeelde]) op 5 juni 2010 betrokken is geweest bij een ruzie en dat de verdachte zich op een gegeven moment in die ruzie heeft begeven en heeft geprobeerd [benadeelde] te slaan.
Het hof heeft geen enkele aanwijzing bekomen op grond waarvan deze verklaringen van [getuige 1], [benadeelde], [getuige 2] en [getuige 3] als niet accuraat, niet betrouwbaar, dan wel ongeloofwaardig kunnen worden bestempeld. Het hof constateert dat voornoemde verklaringen op hoofdpunten overstemmen dan wel elkaar consistent aanvullen.
Hetgeen door [vader verdachte], de vader van de verdachte, gehoord als getuige ter terechtzitting van het hof op 29 maart 2011, is verklaard, kan hieraan niet afdoen.
Het hof plaatst vraagtekens bij de waarneming van deze getuige, aangezien de verklaring van deze getuige een opmerkelijk verschil vertoont met hetgeen de verdachte zelf ter terechtzitting van het hof heeft verklaard over het moment dat de verdachte en [benadeelde] dichtbij elkaar en tegenover elkaar hebben gestaan. De getuige heeft immers verklaard deze - in de visie van het hof cruciale - situatie niet te hebben waargenomen, terwijl hij voortdurend in de nabijheid van zijn zoon is geweest.
Op grond van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in zaak A ten laste gelegde, zoals hieronder nader aangegeven in de bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juni 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], met anderen aan de openbare weg, bij het kermisterrein "[naam]", openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het beetpakken bij zijn kraag van die [benadeelde] en het meermalen met kracht in het gezicht slaan/stompen van die [benadeelde] en het maken van slaande bewegingen in de richting van die [benadeelde] en het trappen naar die [benadeelde] en het duwen van die [benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld in zaak A meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 5 juni 2010 samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [benadeelde]. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [benadeelde] en voorts hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij het uitgaanspubliek dat hier ongewild getuige van is geweest. Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij - alhoewel hij kennelijk in het geheel niet betrokken was bij een onderliggend conflict tussen [benadeelde] en de mededaders - zich er desondanks in mengde en een actief aandeel heeft gehad in het gewelddadige treffen tussen beiden.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2011 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van een identiek delict, zij het dat hij wel is veroordeeld ter zake van het plegen van een geweldsdelict, te weten mishandeling. Dit laatste is niet in het voordeel van de verdachte.
Het onderhavige delict is bovendien gepleegd in een lopende proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling ter zake van - onder meer - geweldsdelicten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren komen in de door Raad voor de Kinderbescherming over de verdachte uitgebrachte rapporten van 26 maart 2010 en 2 september 2010 en de door het Bureau Jeugdzorg uitgebrachte rapporten van 18 juni 2010 en 7 september 2010 en zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
Op grond van het vorenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit, acht het hof oplegging van de door de kinderrechter opgelegde combinatie van straffen passend en geboden. De voorwaardelijk op te leggen jeugddetentie is geboden, nu er sprake is van een recente veroordeling voor onder meer geweldsdelicten. Tevens wordt ermee beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof zal de proeftijd die is verbonden aan de voorwaardelijke jeugddetentie echter beperken tot de duur van één jaar, gelet op de omstandigheid dat de bemoeienis van de jeugdreclassering met de verdachte niet intensief is en lijkt te worden afgebouwd.
Daarnaast is het hof uit de brief van het Bureau Jeugdzorg van 10 maart 2011 gebleken dat in het kader van een andere strafoplegging reeds een verplicht contact met de jeugdreclassering aan de verdachte is opgelegd tot 18 december 2011.
Vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde] zich als benadeelde partij in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft door het in zaak A bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte (en zijn mededaders) kan worden toegerekend. Het hof zal de vordering toewijzen nu deze inhoudelijk niet is bestreden en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt. De vordering van € 789,80 zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Hoofdelijkheid
De verdachte is jegens de benadeelde partij niet tot vergoeding van dit bedrag gehouden, voor zover zijn mededader het bedrag reeds heeft voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 789,80 die door het in zaak A bewezen verklaarde strafbaar feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 18 december 2009 is de veroordeelde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair
70 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 4 januari 2010. De proeftijd is op 5 januari 2010 ingegaan.
De officier van justitie heeft op 27 juli 2010 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormeld voorwaardelijk strafdeel, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis het bevel was gegeven, dat dit strafdeel voorwaardelijk niet zou worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het in de thans aan de orde zijnde ten laste gelegde feit.
Ter terechtzitting van het hof van 29 maart 2010 heeft de advocaat-generaal de grondslag waarop deze vordering berust mondeling gewijzigd, in die zin dat de vordering thans is gegrond op de omstandigheid dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan hetgeen in zaak A aan hem is ten laste gelegd. De advocaat-generaal is bevoegd tot deze wijziging op grond van het bepaalde in artikel 14i van het Wetboek van Strafrecht.
Nu gebleken is dat de veroordeelde het thans aan de orde zijnde in zaak A bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde werkstraf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77dd en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het in zaak B aan hem ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte in zaak A ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als hiervoor vermeld in zaak A meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot jeugddetentie voor de duur van twee weken;
beveelt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van één jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Jeugdreclassering en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van zevenhonderdnegenentachtig euro en tachtig cent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2010 tot aan de dag van algehele voldoening,
met dien verstande dat indien één of meer van de mededaders van de veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zevenhonderdnegenentachtig euro en tachtig cent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende jeugddetentie voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van de veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde bij het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 18 december 2009 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zeventig uren met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van vijfendertig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J. Dolfing, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.