ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0777

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003084-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overtreding van de Meststoffenwet door verdachte met betrekking tot pluimveerechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1958 en woonachtig in [woonplaats], werd beschuldigd van het overtreden van de Meststoffenwet door in de kalenderjaren 2006 en 2007 een groter aantal kippen te houden dan toegestaan op basis van zijn pluimveerechten. Het hof oordeelde dat de verdachte in 2006 gemiddeld 30.535 pluimvee-eenheden had gehouden, terwijl hij slechts recht had op 21.554 eenheden, wat resulteerde in een overschrijding van 8.981 eenheden. In 2007 was de overschrijding 7.371 eenheden. De verdachte had de verantwoordelijkheid om zich te informeren over de registraties van zijn pluimveestallen en de bijbehorende pluimveerechten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken, en verklaarde de tenlastelegging bewezen. De advocaat-generaal had een geldboete van € 25.000,- geëist, die het hof oplegde, met de voorwaarde dat € 12.500,- daarvan voorwaardelijk was. Dit was mede gebaseerd op de eerdere veroordelingen van de verdachte voor economische delicten en zijn financiële situatie. Het hof benadrukte dat de overtreding niet alleen schadelijk was voor het milieu, maar ook oneerlijke concurrentie met zich meebracht voor andere pluimveehouders die zich wel aan de regels hielden. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de handhaving van de Meststoffenwet en de verantwoordelijkheden van ondernemers in de agrarische sector.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003084-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-994913-08
Arrest van 8 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen van 19 november 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren, de feiten zal kwalificeren als misdrijven en verdachte ter zake zal veroordelen tot een geldboete van € 25.000,- te vervangen door 160 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in de gemeente [gemeente], in het kalenderjaar 2006, al dan niet opzettelijk op verdachtes bedrijf aan de [adres] te [plaats 1], gemiddeld een groter aantal kippen heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, (uitgedrukt in pluimvee-eenheden) (pe), immers rustte op verdachtes bedrijf in 2006 een pluimveerecht van 21554 pluimvee-eenheden, terwijl verdachte gemiddeld in dat jaar 30535 pluimvee-eenheden heeft gehouden, alzo een overschrijding van 8981 pluimvee-eenheden, in ieder geval meer dan het toegestane aantal pluimvee-eenheden;
2.
hij in de gemeente [gemeente], in het kalenderjaar 2007, al dan niet opzettelijk op verdachtes bedrijf aan de [adres] te [plaats 1], gemiddeld een groter aantal kippen heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, (uitgedrukt in pluimvee-eenheden) (pe), immers rustte op verdachtes bedrijf in 2007 een pluimveerecht van 21554 pluimvee-eenheden, terwijl verdachte gemiddeld in dat jaar 28925 pluimvee-eenheden heeft gehouden, alzo een overschrijding van 7371 pluimvee-eenheden, in ieder geval meer dan het toegestane aantal pluimvee-eenheden.
Overweging omtrent het bewijs
Verdachte is bij brief van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 21 januari 2006 geïnformeerd over de voor zijn bedrijf geregistreerde productierechten. Als bijlage bij die brief is een overzicht van de Dienst Regelingen gevoegd. Daarin is opgenomen dat voor het totale bedrijf van verdachte voor zowel het kalenderjaar 2006 als 2007 21.554 pluimveerechten waren geregistreerd.
Verdachte heeft aangevoerd dat in 2002 zijn in [plaats 2] gevestigde pluimveestal is afgebrand en dat er in 2005 een nieuwe pluimveestal is gebouwd op de locatie [adres] in [plaats 1]. Op die locatie was reeds een pluimveestal gevestigd. Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij ervan uitging dat het aantal pluimvee-eenheden in de genoemde brief met bijlagen (waarin de afgebrande pluimveestal in [plaats 2] als geregistreerde stal was opgenomen) uitsluitend betrekking had op de nieuwe stal op locatie [adres] te [plaats 1] en dat hij daarnaast nog vleeskuikens mocht houden zoals hij altijd in de oude stal aan de [adres] te [plaats 1] heeft gehouden.
Het hof vat het vorenstaande op in de zin dat verdachte betwist opzettelijk te hebben gehandeld.
Het hof overweegt hierover als volgt.
In de genoemde brief met bijlage van 21 januari 2006 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt melding gemaakt van relatienummer 090030971. Verdachte heeft ter zitting toegegeven te hebben geweten dat alle bij het bedrijf geregistreerde mestnummers onder dat relatienummer vallen.
Voorts komt een pluimveerecht van 21.544 pluimvee-eenheden, zoals in deze brief genoemd, neer op het mogen houden van ongeveer 45.000 kippen. Dat is aanzienlijk meer dan de capaciteit van de afgebrande stal in [plaats 2] en de nieuwe stal aan de [adres] te [plaats 1].
Gelet hierop had verdachte moeten beseffen dat de brief met bijlage van 21 januari 2006 van het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit niet alleen betrekking kon hebben op de (afgebrande) pluimveestal in [plaats 2], maar ook betrekking had op de oude stal aan de [adres] in [plaats 1].
Het had op de weg van verdachte gelegen om zich te laten informeren over de registraties van de locaties van de pluimveestallen en de daarbij horende pluimveerechten, uitgedrukt in pluimvee-eenheden.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte, door het houden van meer mestkuikens in de beide pluimveestallen aan de [adres] in [plaats 1] dan overeenkomend met 21.554 pluimvee-eenheden, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij meer mestkuikens heeft gehouden dan het voor het bedrijf geldende pluimveerecht.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de gemeente [gemeente], in het kalenderjaar 2006, opzettelijk op verdachtes bedrijf aan de [adres] te [plaats 1], gemiddeld een groter aantal kippen heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, (uitgedrukt in pluimvee-eenheden) (pe), immers rustte op verdachtes bedrijf in 2006 een pluimveerecht van 21554 pluimvee-eenheden, terwijl verdachte gemiddeld in dat jaar 30535 pluimvee-eenheden heeft gehouden, alzo een overschrijding van 8981 pluimvee-eenheden;
2.
hij in de gemeente [gemeente], in het kalenderjaar 2007, opzettelijk op verdachtes bedrijf aan de [adres] te [plaats 1], gemiddeld een groter aantal kippen heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, (uitgedrukt in pluimvee-eenheden) (pe), immers rustte op verdachtes bedrijf in 2007 een pluimveerecht van 21554 pluimvee-eenheden, terwijl verdachte gemiddeld in dat jaar 28925 pluimvee-eenheden heeft gehouden, alzo een overschrijding van 7371 pluimvee-eenheden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
onder 1 en 2 telkens: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de kalenderjaren 2006 en 2007 gemiddeld een groter aantal kippen gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht toestond. Door zijn handelen heeft verdachte een voorschrift ter bescherming van het milieu overtreden en bovendien leidt dergelijk handelen tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van hen die zich wel aan de regels houden.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 januari 2011. Daaruit is gebleken dat verdachte eerder wegens economische strafbare feiten is veroordeeld.
In beginsel vormt de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van € 25.000,- een passende en geboden bestraffing. Echter gelet op de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat verdachte door het leasen van pluimveerechten weer handelt in overeenstemming met de voor hem geldende regelgeving, zal het hof een deel van die geldboete, te weten € 12.500,-, voorwaardelijk opleggen. Met het opleggen van het voorwaardelijk deel beoogt het hof tevens verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij de totstandkoming van dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met verdachtes financiële draagkracht, voor zover deze ter terechtzitting is gebleken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 20 van de Meststoffenwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfentwintigduizend euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdzestig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat van de geldboete een gedeelte van twaalfduizend vijfhonderd euro, subsidiair zevenennegentig dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter, mr. S. Zwerwer en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier.