Arrest d.d. 29 maart 2011
Zaaknummer 200.020.326/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te Sassenheim,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
die schriftelijk heeft gepleit,
UVM Verzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: UVM,
advocaat: mr. R.S. van der Spek, kantoorhoudende te Leeuwarden,
die schriftelijk heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 16 juli 2008 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 oktober 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van UVM tegen de zitting van 16 december 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"om, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, het op 16 juli 2008 door de rechtbank Assen tussen partijen gewezen vonnis met zaak / rolnummer 64998 / HA ZA 07-818 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. geïntimeerde te veroordelen aan appellant te betalen het bedrag van € 29.587,32
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2007 tot aan de dag der algehele
voldoening;
II. geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellant ter uitvoering van het bestreden
vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellant terug te betalen, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
III. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door UVM verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het door appellant bestreden vonnis van de Rechtbank Assen van 16 juli 2008, al dan niet met verbetering en/of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen, zulks met veroordeling van appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep."
Vervolgens hebben partijen hun zaak schriftelijk doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen de vaststelling door de rechtbank van de feiten in de overwegingen 2.1. tot en met 2.3. in het vonnis van 16 juli 2008.
Het hof zal die feiten hierna weergeven, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep zijn gesteld en niet voldoende gemotiveerd zijn weersproken.
2. [appellant] is eigenaar van een zeiljacht van het type X-412, genaamd [boot]. Met dit jacht heeft hij op 26 november 2006 deelgenomen aan een wedstrijd op de Noordzee voor de kust van Scheveningen. Omstreeks 14.30 uur heeft de [boot], die op dat moment voer met een spinnaker, tijdens een voordewindse rak een zogenaamde Chinese gijp gemaakt, doordat de spinnakerboom het water raakte. Bij een Chinese gijp slaat bij een voordewindse koers het grootzeil onverwachts van de ene kant van het schip naar de andere kant, waarbij in tegenstelling tot een klapgijp wel de giek naar het andere boord komt maar bovenste deel van het zeil blijft steken. Als gevolg van dit voorval is de mast van de [boot] in drieën gebroken en zijn de zeilen, alsmede enkele andere onderdelen beschadigd. De totale herstelkosten hebben € 29.587,32 bedragen.
3. [appellant] had ten tijde van dit voorval voor de [boot] een watersportverzekering afgesloten met Unigarant N.V., handelende voor rekening en risico van UVM. Op deze verzekering zijn de polisvoorwaarden watersportverzekering WSP 303 van toepassing. Deze voorwaarden bestaan uit 5 onderdelen, waarvan hier van belang zijn de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden basis- en uitgebreid casco. Krachtens het polisblad geldt per gebeurtenis een eigen risico van € 400,-.
4. In de bijzondere voorwaarden basis- en uitgebreid casco is onder meer het volgende bepaald.
“Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze voorwaarden wordt verstaan onder:
(…)
o. Storm Een windsnelheid van tenminste 14 meter per seconde (windkracht 7);
(…)
Artikel 3. Wat is verzekerd
De verzekering dekt de schade aan het vaartuig die is veroorzaakt door:
(…)
e. Storm
(…)
m. Alle andere plotseling van buiten komende schadegebeurtenissen
(…)"
5. [appellant] heeft op grond van de verzekeringsovereenkomst met UVM vergoeding gevorderd van de herstelkosten.
6. UVM heeft geweigerd de verlangde schadevergoeding uit te keren, omdat er volgens haar geen sprake was van storm ten tijde van het voorval en zich evenmin een andere plotseling van buiten komende schadegebeurtenis heeft voorgedaan.
7. De rechtbank heeft bij vonnis van 16 juli 2008 de vordering van [appellant] tot vergoeding aan hem van een bedrag van € 29.187,32, vermeerderd met de wettelijke rente, afgewezen.
De omvang van de vordering
8. In eerste aanleg heeft [appellant] aanvankelijk vergoeding van de volledige herstelkosten van € 29.587,32 gevorderd. Bij conclusie van repliek heeft hij zijn vordering verminderd met het eigen risico van de verzekering van € 400,- en beperkt tot € 29.187,32. De rechtbank heeft op basis van die vordering haar vonnis gewezen.
In hoger beroep heeft [appellant] opnieuw gevorderd UVM te veroordelen tot betaling van € 29.587,32. [appellant] heeft zijn vermeerdering van eis niet nader gemotiveerd. UVM heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Nu de omvang van de vordering van [appellant] in hoger beroep kennelijk op een vergissing berust, zal het hof uitgaan van een bedrag van € 29.187,32.
De grieven
9. De grieven I en II richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is geweest van storm in de zin van de polis. De rechtbank is bij de beantwoording van die vraag uitgegaan van de door UVM in het geding gebrachte meetgegevens van WeerOnline. [appellant] stelt hiermee dat er wel sprake is van een voorval dat onder de dekking van de polis valt.
10. Partijen zijn het er over eens dat in hoger beroep moet worden uitgegaan van de metingen verricht door het KNMI op de stations Hoek van Holland en Lichteiland Goeree. Van deze stations is het station Hoek van Holland het dichtst bij Scheveningen gelegen. Het hof zal daarom de meetgegevens van dat station tot uitgangspunt nemen. Uit die gegevens blijkt dat op 26 november 2006 om 14.00 uur (Midden Europese Tijd) de windsnelheid gemiddeld over de laatste 10 minuten van het van het afgelopen uur 11 meter per seconde heeft bedragen. De maximale windsnelheid in het afgelopen uurvak bedroeg op dat moment 15 meter per seconde. Om 15.00 uur zijn identieke windsnelheden vastgesteld.
11. De vraag die partijen hierbij verdeeld houdt is of, bij de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van storm in de zin van de polisvoorwaarden, moet worden uitgegaan van de gemiddelde windsnelheid over een periode van 10 minuten, zoals UVM heeft betoogd, of van de in een bepaalde periode bereikte maximale windsnelheid, zoals [appellant] heeft bepleit.
12. UVM heeft begrip storm in de polis, in afwijking van de Beaufortschaal, nader ingevuld door uit te gaan van een windsnelheid van 14 meter per seconde. In de zin van de polis is sprake van een storm wanneer gedurende een zekere tijd een windsnelheid van die omvang is gemeten.
13. Wat er zij van deze verdere stellingen van partijen, het hof is met de rechtbank van oordeel dat een windvlaag met een snelheid van 14 meter per seconde niet als een storm in de zin van de polis is aan te merken.
14. De grieven I en II slagen daarom niet.
15. Met de grieven III, IV en V komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat er evenmin sprake is geweest van een plotseling van buiten komende schadegebeurtenis als bedoeld in artikel 3 onder m. van de bijzondere voorwaarden basis- en uitgebreid casco.
[appellant] heeft benadrukt dat de Chinese gijp is ontstaan als gevolg van een plotselinge combinatie van een golf en een windvlaag. Hij heeft daarbij onder meer verwezen naar een verslag van het voorval dat in samenspraak met hem is opgemaakt door [de werknemer] van het expertisebureau [het expertisebureau] (productie 10 bij de memorie van grieven).
16. Het hof stelt voorop dat uit de systematiek van artikel 3 van de bijzondere voorwaarden basis- en uitgebreid casco volgt dat wanneer een schade niet is veroorzaakt door een van de onder a. tot en met l. genoemde schadeoorzaken niettemin op grond van de polis dekking bestaat voor schade ten gevolge van alle andere plotseling van buiten komende schadegebeurtenissen. Dat betekent dat, nu is vastgesteld dat er geen sprake is van storm, moet worden beoordeeld of de combinatie van de golf en de windvlaag die volgens [appellant] de Chinese gijp hebben veroorzaakt, kunnen worden aangemerkt als een plotseling van buiten komende schadegebeurtenis. Het gaat er hierbij om of bij het sluiten van de verzekering voor [appellant] het onzeker was of de schade zich naar de normale loop van de omstandigheden zou voordoen.
17. Het hof dient er hierbij van uit te gaan dat het varen van wedstrijden onder de polis niet van dekking is uitgesloten. Het hof stelt voorts vast dat UVM zich niet heeft beroepen op grove schuld bij het varen aan de kant van [appellant], zodat het het hof dit niet in zijn beoordeling behoeft te betrekken.
18. Uit het rapport van [het expertisebureau 2] van 13 april 2007 (productie bij inleidende dagvaarding) en de brief van [appellant] van 7 juni 2007 (productie bij inleidende dagvaarding) blijkt omtrent de weersomstandigheden in aanvulling op hetgeen het hof hiervoor onder 10 heeft overwogen voorts dat er tijdens de wedstrijd een vlagerige harde wind stond en de zee “warrig” was.
19. Naar het oordeel van het hof moet onder die omstandigheden de Chinese gijp geacht worden te zijn veroorzaakt door een plotseling van buiten komende schadegebeurtenis als bedoeld in artikel 3 onder m. van de polisvoorwaarden. Hierbij neemt het hof aan dat [appellant] als eigenaar van een zeiljacht erop mocht vertrouwen dat niet alleen verzekerd was de schade tengevolge van een constante zeer harde wind maar evenzeer de schade veroorzaakt door een plotselinge of bij vlagen zeer harde wind; hierbij wijst het hof erop dat, zoals hiervoor onder 10 is overwogen, de maximale windsnelheid in het betreffende uurvak 15 meter per seconde bedroeg. De polis biedt dan ook op deze grond dekking voor de door [appellant] geleden schade.
20. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de grieven III, IV en V slagen.
21. Op grond van de devolutieve werking van het appel komt het hof thans toe aan het in eerste aanleg subsidiair door UVM gevoerde verweer dat het zeilen met de [boot] (mede) is veroorzaakt door de wijze waarop [appellant] heeft gevaren. UVM stelt dat ook op deze grond de vordering van [appellant] in elk geval gedeeltelijk moet worden afgewezen.
22. Het hof komt aan een inhoudelijke beoordeling van dit verweer niet toe, omdat UVM haar stellingen ter zake niet of onvoldoende heeft onderbouwd.
23. Het hof concludeert dat er wel sprake is van dekking onder de polis, zodat [appellant] aanspraak heeft op vergoeding van de gevorderde schade. Nu de rechtbank de vordering van [appellant] heeft afgewezen, slaagt ook Grief VI. Nu de omvang van de schade tussen partijen vast staat, zal het hof de vordering van [appellant] tot het hiervoor onder 8 genoemde bedrag van € 29.187,32 toewijzen.
24. Ook de vordering van [appellant] tot veroordeling van UVM tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan UVM heeft betaald, zal worden toegewezen.
Slotsom
25. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. UVM zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 29.187,32 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2007 tot de dag der algehele betaling. Hiernaast zal UVM worden veroordeeld tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan UVM heeft betaald te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling.
UVM zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (tarief III 2 punten; in eerste aanleg punten; in hoger beroep 3 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
1. veroordeelt UVM tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 29.187,32 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2007 tot de dag der algehele betaling;
2. veroordeelt UVM tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan UVM heeft betaald te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [appellant] tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt UVM in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 734,31 aan verschotten en € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 975,44 aan verschotten en € 3.474,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. F.J. Streppel, voorzitter, R. Ch. Verschuur en
N. van Tiggele- van der Velde, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 29 maart 2011 in bijzijn van de griffier.