ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0380

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001999-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met voorwaardelijke werkstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 5 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1954, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-echtgenote, hierna aangeduid als [slachtoffer]. De politierechter had de verdachte een straf opgelegd, maar de verdachte ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de zitting op 22 maart 2011 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 mei 2005 opzettelijk mishandelend handelde door [slachtoffer] met kracht bij de pols vast te pakken en haar voort te trekken, wat resulteerde in letsel. De verdachte heeft verklaard dat het niet zijn intentie was om letsel toe te brengen, maar het hof oordeelde dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans op letsel door zijn handelen. Het hof heeft de bewezenverklaring van de mishandeling bevestigd en de verdachte strafbaar geacht.

De strafmotivering van het hof was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft besloten om de werkstraf voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren, rekening houdend met de tijd die sinds de mishandeling is verstreken en de verbeterde situatie tussen de ex-echtelieden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis kan worden opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001999-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-840474-05
Arrest van 5 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 18 juli 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1954] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 22 maart 2011.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof komt tot een andere beslissing dan de eerste rechter. Daarom zal het vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2005, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) bij een pols, in elk geval bij een arm, heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) aan die pols/arm heeft voortgetrokken/voortgesleept, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Opzet
Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat het niet zijn intentie was om [slachtoffer] letsel toe te brengen. Als de pols van [slachtoffer] door zijn toedoen is gebroken, dan was dat niet zijn bedoeling, aldus verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 juni 2005 en verklaring van verdachte bij de politie d.d. 4 augustus 2005, acht het hof bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op mishandeling van [slachtoffer]. Uit de aangifte, maar ook uit de verklaring van verdachte zelf, leidt het hof af dat hij met kracht aan de pols van [slachtoffer] heeft getrokken en deze heen en weer heeft bewogen, ook terwijl [slachtoffer] viel. Dit samenstel van handelingen draagt op zichzelf de aanmerkelijke kans op een breuk in zich. Immers, het krachtig trekken aan een pols, terwijl aangeefster valt en wordt voortgetrokken, levert een aanmerkelijke kans op dat er een breuk ontstaat. Deze kans heeft verdachte aanvaard door aan [slachtoffer] te (blijven) trekken. Door aan [slachtoffer] te blijven trekken, terwijl zij gilde van de pijn, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er letsel zou optreden. Aldus heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het ontstane letsel.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 30 mei 2005 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], met kracht bij een pols heeft vastgepakt en die [slachtoffer] met kracht aan die pols heeft voortgetrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-echtgenote
[slachtoffer]. Door aldus te handelen heeft verdachte [slachtoffer] letsel en pijn bezorgd alsmede inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d.
26 januari 2011 eerder veroordeeld ter zake van overtredingen, maar niet voor misdrijven.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen hetgeen verdachte ter terechtzitting omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht.
De ernst van het feit rechtvaardigt een werkstraf. Het hof acht de door de politierechter opgelegde en tevens door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf, passend. Gelet op de omstandigheid dat de mishandeling zich heeft afgespeeld binnen de context van een echtscheiding, die kort daarvoor was uitgesproken, het gegeven dat sedertdien bijna zes jaren zijn verstreken en de explosieve situatie tussen de ex-echtelieden voorbij lijkt te zijn, zal de werkstraf evenwel voorwaardelijk opgelegd worden, met een proeftijd van twee jaren.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J. Dolfing, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse als griffier, zijnde mr. Van den Bergh niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.