ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0213

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000813-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepteeltzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot betaling van € 7.800,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. Het hof heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld op € 5.459,27, na een uitgebreide berekening van de opbrengsten en kosten van de hennepteelt. De veroordeelde had in de periode van 1 juni 2007 tot en met 5 juni 2008 hennep geteeld en het hof baseerde zijn berekeningen op rapporten en verklaringen van de veroordeelde. De advocaat-generaal had gevorderd het bedrag te verhogen naar € 16.923,-, maar het hof heeft deze vordering afgewezen en het eerdere vonnis vernietigd. Het hof overwoog dat vorderingen van derden, zoals het UWV en de Belastingdienst, niet in mindering kunnen worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook het draagkrachtverweer van de raadsman werd verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om het bedrag te betalen. Het hof heeft uiteindelijk de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om € 5.459,27 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000813-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-653027-08 (ontneming)
Arrest van 29 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 11 maart 2009, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1957] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 11 maart 2009 van voormelde politierechter in de rechtbank Groningen in de strafzaak met parketnummer 18-653027-08, het door veroordeelde door middel van en/of uit baten van het door hem (onder 2) gepleegde strafbare feit wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 7.800,- en hem de verplichting opgelegd € 7.800,- aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, zal vaststellen op € 16.923,- en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen (parketnummer 18-653027-08) ter zake van - onder meer - opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 1 juni 2007 tot en met 5 juni 2008, veroordeeld tot straf.
Uit wettige bewijsmiddelen blijkt dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van en/of uit baten van het bewezen verklaarde feit, te weten hennepteelt.
Voordeelberekening
Het hof komt op grond van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij opgemaakt door [rapporteur], en de door de veroordeelde afgelegde verklaringen, tot de volgende berekening.
De veroordeelde heeft zich in de bewezen verklaarde periode schuldig gemaakt aan hennepteelt.
Voor het bepalen van het aantal oogsten en de hoeveelheid hennepplanten gaat het hof uit van de verklaringen van de veroordeelde. Veroordeelde heeft tegenover de politie verklaard (dossier, pagina 14) dat twee oogsten zijn gelukt, bestaande uit respectievelijk 50 of 60 hennepplanten en 70 tot 75 hennepplanten. Het hof acht het aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van opbouw in het aantal planten.
Voor het bepalen van de hennepopbrengst per plant gaat het hof uit van het rapport. Het hof gaat op basis hiervan uit van een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant.
De verkoopprijs van hennep stelt het hof eveneens vast op basis van het rapport, te weten: € 2.370,- per kilogram.
De bruto opbrengst bedraagt dan:
1 x 60 planten x 28,2 gram = 1,692 kilogram x € 2.370,- = € 4.010,04
1 x 70 planten x 28,2 gram = 1,974 kilogram x € 2.370,- = € 4.678,38
Totale bruto opbrengst (€ 4.010,04 + € 4.678,38) = € 8.688,42
De kosten bestaan uit:
* Variabele kosten ( 130 x € 4,40 per plant) = € 572,-
* Afschrijvingskosten ( 2 x € 150,- per oogst) = € 300,-
* Elektriciteitskosten1 = € 2.357,15
Totaal € 3.229,15
Voordeel
Op grond van het vorenstaande schat het hof het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 8.688,42 - minus € 3.229,15 = € 5.459,27.
Matiging
De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het terug te betalen bedrag moet worden gematigd vanwege terugvorderingen van het UWV en de Belastingdienst.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vorderingen van niet rechtstreeks benadeelde derden worden niet op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering gebracht. Het hof is van oordeel dat de staat als fiscus noch het UWV als benadeelde derde moeten worden aangemerkt. Het standpunt van de verdediging vindt geen steun in het recht.
Draagkracht
De raadsman van veroordeelde heeft betoogd dat het terug te betalen bedrag moet worden gematigd vanwege de financiële positie van zijn cliënt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Sinds de wijziging met betrekking tot artikel 36e, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht bij Wet van 8 mei 2003 (Stb. 2003, 202), in werking getreden op 1 september 2003, en gelet op de Memorie van Toelichting bij die wet, dient de draagkracht van de veroordeelde in beginsel pas in de executiefase aan de orde te worden gesteld, en wel op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering.
Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter in dit verband gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid.
Het hof verwerpt het gevoerde draagkrachtverweer, nu van dergelijke omstandigheden niet is gebleken. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde op dit moment geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, mede gelet op de verjaringstermijn.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 5.459,27;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 5.459,27 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier.