Parketnummer: 24-002154-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-656157-07
Arrest van 29 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 5 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A. Mulder, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven en een overtreding veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 3 november 2010 en 15 maart 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 400,-, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 150,-, subsidiair 3 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 16 oktober 2007, in de gemeente Groningen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, en/of munitie van categorie III, te weten 5 patronen, voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij op of omstreeks 18 januari 2008, in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 325 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
feit 3:
hij op of omstreeks 18 januari 2008, in de gemeente [gemeente], toen een opsporingsambtenaar hem als verdachte van een strafbaar feit naar zijn identiteitsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke voornaam en/of geboortedatum heeft opgegeven, immers heeft hij opgegeven te zijn [alias], geboren op [1973].
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het onderzoek dat ingevolge artikel 8 lid 3 van de Politiewet 1993 aan kleding van haar cliënt plaatsvond, de zogeheten veiligheidsfouillering, onrechtmatig is geweest. Dit onderzoek was - aldus de raadsvrouw - niet noodzakelijk ter afwending van gevaar, nu van een (dreigend) onmiddellijk gevaar voor leven of veiligheid van de verdachte, de verbalisanten of derden geen sprake was. De resultaten van het onderzoek dienen gelet op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering als gevolg van dit onherstelbare vormverzuim uitgesloten te worden van het bewijs, hetgeen tot vrijspraak moet leiden van het onder 1 ten laste gelegde.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende gang van zaken vast.
Op 16 oktober 2007 omstreeks 07.19 uur krijgt verbalisant [verbalisant] de melding dat drie mannen met bivakmutsen in een personenauto van het merk Audi voor het advocatenkantoor van [kantoor] aan de [straat] te Groningen zitten. Meerdere eenheden zijn ter plaatse gezonden. Verbalisant [verbalisant] is samen met een noodhulpeenheid op genoemde locatie aangekomen. Op de [straat] ter hoogte van perceel [nummer] ziet hij een grijze Audi geparkeerd staan. In die auto zitten vier personen. Ten minste één van de personen draagt een wollen mutsje. Het is hem ambtshalve bekend dat dergelijke wollen mutsjes ook wel afgerold worden over het gezicht en dan dienen als bivakmuts. Gelet op de melding zijn de vier personen gesommeerd om uit de auto te komen en hun handen op het dak van de auto te plaatsen, ten einde hen te kunnen onderwerpen aan een veiligheidsfouillering.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding is om reden van veiligheid een onderzoek aan de kleding ingesteld op grond van artikel 8 lid 3 van de Politiewet.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of de verbalisant tot het onderzoek dat ingevolge het proces-verbaal van aanhouding aan de kleding van verdachte plaatsvond op grond van artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993 bevoegd was.
Artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993 geeft ambtenaren van politie de bevoegdheid om een persoon aan diens kleding te onderzoeken indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat er een onmiddellijk gevaar dreigt voor het leven of veiligheid van de verdachte, de ambtenaar of derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
Het hof is van oordeel dat onder de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden - mede gelet op de aard van de melding in samenhang met de aangetroffen situatie - er sprake was van een dergelijk onmiddellijk dreigend gevaar op grond waarvan ter afwending van dit gevaar snel en adequaat reageren, door onderzoek aan de kleding, gerechtvaardigd was.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
feit 1:
hij op 16 oktober 2007, in de gemeente Groningen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, en munitie van categorie III, te weten 5 patronen, voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij op 18 januari 2008, in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 325 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
feit 3:
hij op 18 januari 2008, in de gemeente [gemeente], toen een opsporingsambtenaar hem als verdachte van een strafbaar feit naar zijn identiteitsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar een andere dan zijn werkelijke voornaam en geboortedatum heeft opgegeven, immers heeft hij opgegeven te zijn [alias], geboren op [1973].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie, meermalen gepleegd;
2.
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
3.
door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse voornaam en geboortedatum opgeven.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte had op 16 oktober 2007 een pistool met munitie voorhanden. In het algemeen kan worden gezegd dat het voorhanden hebben van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen meebrengt en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich op 18 januari 2008 schuldig gemaakt aan het rijden op de openbare weg in een motorrijtuig na het gebruik van alcoholhoudende drank én zonder dat hij over het vereiste rijbewijs beschikte. Het ademalcoholgehalte van de verdachte was op dat moment beduidend hoger dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, te weten 325 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Door zijn handelwijze heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht.
Toen de opsporingsambtenaar naar verdachtes identiteitsgegevens vroeg heeft verdachte bovendien een andere dan zijn werkelijke voornaam en geboortedatum opgegeven.
Bij de straftoemeting is in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2011 - eerder onherroepelijk is veroordeeld onder meer ter zake van overtreding van de Wet Wapens en munitie.
Gelet op het vorenstaande is de oplegging van de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straffen passend en geboden. Het hof zal aan verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden in combinatie met een onvoorwaardelijke geldboete van € 400,- opleggen. Daarnaast zal aan verdachte ter zake van feit 3 een geldboete van € 150,- worden opgelegd.
De voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 62, 63 en 435 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] ter zake van feiten 1 en 2 tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte ter zake van feiten 1 en 2 tevens tot een geldboete van vierhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van acht dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 3 tot een geldboete van honderdvijftig euro,
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van drie dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier.