ECLI:NL:GHLEE:2011:BP9832

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000858-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor herhaalde overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 met gevangenisstraf en ontzegging rijbevoegdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte is veroordeeld voor zeven overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder het niet voldoen aan een ademonderzoek en het besturen van een voertuig zonder geldig rijbewijs. De politierechter had eerder een straf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van acht maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien jaren had geëist, gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op dertig weken, waarvan vijftien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte voor elk van de zeven feiten de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van zes maanden. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in aanmerking genomen bij de strafoplegging. De verdachte heeft eerder al meerdere keren te maken gehad met verkeersdelicten en was een hardnekkige recidivist. Het hof heeft de straffen gemotiveerd en benadrukt dat de verkeersveiligheid in het geding is geweest door het gedrag van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000858-10
Parketnummers eerste aanleg: 18-652048-08, 18-026967-04 en 18-651504-07
Arrest van 29 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 4 maart 2009 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-652048-08,
18-026967-04 en 18-651504-07 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C, tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
volgens eigen opgave ter terechtzitting wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Haren.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het in zaak A onder 1, 2 en 3, in zaak B en in zaak C onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na een toegelaten vordering wijziging tenlastelegging in hoger beroep - ten laste gelegd, dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2008, in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op of omstreeks 24 maart 2008, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 3], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
3.
hij op of omstreeks 2 juni 2008, te [plaats 2], in elk geval in de gemeente [gemeente 4], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat] en/of de [straat], als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Zaak B:
hij op of omstreeks 16 november 2004, in de gemeente [gemeente 2], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 560 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Zaak C:
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2007, in de gemeente [gemeente 5] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 555 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2007, in de gemeente [gemeente 5], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2007, in de gemeente [gemeente 5], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
Zaak A:
1.
hij op 24 maart 2008, in de gemeente [gemeente 2], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op 24 maart 2008, te [plaats 1], in de gemeente [gemeente 3], terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat], als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
3.
hij op 2 juni 2008, te [plaats 2], terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat] en de [straat], als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Zaak B:
hij op 16 november 2004, in de gemeente [gemeente 2], als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 560 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Zaak C:
1.
hij op 23 juli 2007, in de gemeente [gemeente 5] als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 555 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.
hij op 23 juli 2007, in de gemeente [gemeente 5], terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [straat], als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
3.
hij op 23 juli 2007, in de gemeente [gemeente 5], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, personenauto, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1, 2 en 3, in zaak B en in zaak C onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
zaak A
onder 1:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 2 en 3, telkens:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
zaak B
overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
zaak C
onder 1:
overtreding van artikel 8, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 2:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 3:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 16 november 2004 op de openbare weg een personenauto bestuurd na het gebruik van alcoholhoudende drank. Het ademalcoholgehalte van de verdachte was op dat moment beduidend hoger dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, te weten 560 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Voorts heeft verdachte zich op 23 juli 2007 tot drie keer toe schuldig gemaakt aan overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft op 23 juli 2007 op de openbare weg een personenauto bestuurd na het gebruik van alcoholhoudende drank (te weten: 555 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht). Daarnaast reed verdachte terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard én terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd.
Nog geen jaar later, op 24 maart 2008, heeft verdachte zich weer schuldig gemaakt aan overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Door geen gevolg te geven aan een gegeven bevel zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse, heeft verdachte de strafrechtelijke handhaving van het verbod om een voertuig onder invloed te besturen - welk verbod is gegeven ter bevordering van de verkeersveiligheid - in ernstige mate belemmerd. Daarnaast is gebleken dat verdachte op genoemde datum een personenauto bestuurde, zonder dat hij over een geldig rijbewijs beschikte. Ditzelfde feit heeft verdachte eveneens op 2 juni 2008 gepleegd. Verdachte heeft zich daarmee onttrokken aan essentiële verplichtingen die in het leven zijn geroepen ter bescherming van de verkeersveiligheid.
Door aldus te handelen heeft verdachte meerdere malen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2011, waaruit blijkt dat verdachte een hardnekkige recidivist is inzake verkeersdelicten. Verdachte is ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 onherroepelijk veroordeeld tot geldboetes, werkstraffen, een voorwaardelijke gevangenisstraf en ontzeggingen van de rijbevoegdheid. Deze straffen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) delicten te begaan.
Ter zitting is door de raadsvrouw verzocht aan verdachte een werkstraf - eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf - op te leggen.
Het hof is in tegenstelling tot de raadsvrouw van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in samenhang bezien met de recidive van verdachte, met geen andere straf kan worden volstaan dan met een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, zoals in eerste aanleg opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.
Evenwel zal het hof - gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde - de straf verminderen, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 30 weken, waarvan 15 weken voorwaardelijk, opgelegd zal worden. De voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van tien jaren zal worden ontzegd. Hij heeft daarbij niet aangegeven voor welk feit of welke feiten de ontzegging (hierna: OBM) zou moeten worden opgelegd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat een OBM niet voor meer dan één misdrijf kan worden opgelegd. In geval van veroordeling wegens meerdere overtredingen van de in lid 1 van artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) genoemde bepalingen -zoals hier aan de orde is - dient dan ook, indien zodanige bestraffing passend en geboden wordt geacht, per overtreding een OBM te worden opgelegd.
Voorts is van belang dat oplegging van een OBM voor de duur van tien jaren op de voet van artikel 179 lid 4 WVW slechts mogelijk is in geval van - kortweg - recidive binnen vijf jaren na executie van een eerder opgelegde OBM. Naar het oordeel van het hof kan deze strafverzwarende omstandigheid evenwel slechts toepassing vinden indien zij ten laste is gelegd. Het laatste is in deze zaken niet het geval.
Het hof stelt vast dat de verdachte thans wordt veroordeeld ter zake van zeven feiten waarvoor een OBM kan worden opgelegd. Voorts kan worden vastgesteld dat aan de verdachte reeds vijf maal eerder onherroepelijk een OBM is opgelegd (waarvan één maal na het begaan van de nu aan de orde zijnde feiten). Het hof is van oordeel dat de verdachte inmiddels een zodanige staat van dienst heeft opgebouwd dat het passend en geboden is om hem voor elk van de zeven ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten een OBM op te leggen voor de duur van zes maanden. Het hof is zich daarbij bewust van de implicaties van artikel 180 lid 2 WVW.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 1, 2 en 3, in zaak B en in zaak C onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder 1, 2 en 3, in zaak B en in zaak C onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van dertig weken;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van vijftien weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 1 in zaak A bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 2 in zaak A bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 3 in zaak A bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het in zaak B bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 1 in zaak C bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 2 in zaak C bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 3 in zaak C bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier.