4.5 Deze waarde die door belanghebbenden als meer subsidiaire standpunt wordt verdedigd, is hoger dan het bedrag dat de Inspecteur in hoger beroep tot de winst heeft gerekend ter zake van de realisatie van de beginwaarde van het erfpachtrecht, namelijk fl. 2.209 per hectare. Zelfs als uitgegaan wordt van het erfpachtrecht op 1 oktober 1996 welke gebaseerd is op de bij de doorverkoop gerealiseerde waarde van de landbouwgrond, hetgeen naar het oordeel van het Hof het juiste uitgangspunt is, is de waarde van het erfpachtrecht fl. 3.767 per hectare. Ook deze waarde is lager dan de door belanghebbenden verdedigde waarde. De door belanghebbenden voorgestane toepassing van de Friese methode leidt niet tot een lagere aanslag. Dat de Inspecteur niet de beginwaarde van het erfpachtrecht in de heffing heeft betrokken, maar de waarde daarvan op, doet hier niet aan af. De waarde van het erfpachtrecht op het moment van aankoop van de blote eigendom is tussen partijen niet in geschil. De Inspecteur heeft daarom de aanslag op dit punt niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.
4.6 Gelet op wat hiervoor onder 4.4 en 4.5 is overwogen komt het Hof aan de behandeling van het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het getuigenaanbod dat belanghebbenden ter zitting van het Hof hebben gedaan, niet toe.
Verkrijging van de blote eigendom
4.7 Y heeft de blote eigendom van de Dienst Domeinen gekocht voor een bedrag van fl. 432.000. De waarde van de blote eigendom is bepaald door de getaxeerde waarde van de landbouwgrond in vrij te aanvaarden staat te verlagen met een bedrag voor het op de landbouwgrond drukkende erfpachtrecht. De Dienst Domeinen heeft deze waardedruk van het erfpachtrecht uitgedrukt in een bepaald percentage van de waarde van die grond in vrij te aanvaarden staat (hierna: de theoretische waardedruk van het erfpachtrecht). De Inspecteur heeft het verschil tussen de theoretische waardedruk van het erfpachtrecht en de tussen partijen niet in geschil zijnde waarde van het erfpachtrecht op het latere realisatiemoment, tot de winst uit onderneming gerekend. Belanghebbenden brengen hiertegen in dat dit voordeel valt onder de landbouwvrijstelling.
4.8 Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangedragen aannemelijk, dat Y bij de verkrijging van de blote eigendom van de Dienst Domeinen een voordeel heeft behaald, doordat de Dienst Domeinen van een hogere waardedruk van het erfpachtrecht is uitgegaan dan de werkelijke waardedruk daarvan. Dit voordeel heeft Y gerealiseerd bij verkoop van de landbouwgrond. Belanghebbenden zijn van mening dat dit voordeel valt onder de toepassing van de landbouwvrijstelling. Dan rust op hen de last te bewijzen dat aan de voorwaarden voor toepassing van de landbouwvrijstelling is voldaan. De stelling van belanghebbenden dat in het erfpachtrecht een kooprecht besloten ligt, faalt omdat een dergelijk recht niet in de onder 2.2 genoemde akte is opgenomen en van een latere aanpassing van de akte op dit punt niet is gebleken. Belanghebbenden dragen voorts aan, dat de Dienst Domeinen in opdracht van het Ministerie van Financiën een compensatie verleent aan erfpachters, omdat aan hen de waardestijging van de grond niet toekomt. De Inspecteur stelt dat een dergelijk beleid niet is gevoerd en brengt hier tegen in dat de Dienst Domeinen bij de waardering van het erfpachtrecht in de loop van de tijd telkens wisselende werkwijzen heeft gevolgd, waarbij verschillende percentages voor de waardebepaling van de theoretische waardedruk van het erfpachtrecht zijn gehanteerd. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur maken belanghebbenden hun niet nader onderbouwde stelling dat het beleid van de Dienst Domeinen verband houdt met de waardestijging van de landbouwgrond niet aannemelijk. De Inspecteur heeft dan ook terecht de landbouwvrijstelling op dit voordeel niet toegepast.
Verschil getaxeerde waarde Dienst Domeinen en verkoopprijs aan derden
4.9 Tot slot heeft de Inspecteur tot de winst van belanghebbenden gerekend het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs en de bij de aankoop van de blote eigendom door de Dienst Domeinen gehanteerde waarde van de landbouwgrond. Hij draagt daarvoor aan dat dit een koop-/verkoopvoordeel betreft.
4.10 Belanghebbenden beroepen zich op toepassing van de landbouwvrijstelling op dit voordeel. Hiervoor dragen zij aan, dat de door de Dienst Domeinen gehanteerde waarde in vrij te aanvaarden staat gelijk is aan de waarde in het economische verkeer, omdat de waarde is gehanteerd in een transactie tussen onafhankelijke derden. Het verschil tussen de verkoopprijs van de landbouwgrond en de door de Dienst Domeinen gehanteerde waarde valt dan onder de landbouwvrijstelling. De Inspecteur brengt hiertegen in dat de Dienst Domeinen om hem moverende redenen niet onderhandelt over de prijs. Hij heeft daarbij als mogelijke reden geopperd, dat de Dienst Domeinen de wens had de eerder gekochte landbouwgrond af te stoten. Het Hof is van oordeel dat de door de Dienst Domeinen gehanteerde waarde niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt, nu deze waarde niet door middel van onderhandelingen - zoals in casu bij de gerealiseerde verkoopprijs aan derden - tot stand is gekomen. De Inspecteur heeft verder naar het oordeel van het Hof geloofwaardig verklaard dat de Dienst Domeinen zich niet inspant de maximaal haalbare prijs bij de verkoop te bedingen. Dit vindt zijn bevestiging in het feit dat belanghebbenden al op 14 juli 1995 een voorwaardelijke koopovereenkomst hadden gesloten voor een verkoopprijs van fl. 36.000 per hectare, terwijl de Dienst Domeinen ruim een jaar later een waarde van fl. 28.000 per hectare heeft geaccepteerd. Belanghebbenden maken tegenover deze gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk, dat het verschil van fl. 8.000 per hectare een gevolg is van waardeverandering van de landbouwgrond, zodat deze waardeverandering onder de landbouwvrijstelling valt. Voor zover belanghebbenden stellen dat de hogere waarde is ontstaan door de onderhandelingskwaliteiten van Y is de landbouwvrijstelling evenmin van toepassing, omdat het met de onderhandelingen behaalde voordeel geen verband houdt met de waardestijging van de landbouwgrond. Ook op dit voordeel heeft de Inspecteur daarom terecht de landbouwvrijstelling niet toegepast.
4.11 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907, BNB 2010/52). Belanghebbenden hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Zij hebben het geschil uitdrukkelijk beperkt tot de onder 3.2 genoemde geschilpunten. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
slotsom