ECLI:NL:GHLEE:2011:BP9422

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001651-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van poging tot doodslag en veroordeling voor medeplichtigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 28 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag, maar in hoger beroep werd de verdachte veroordeeld voor medeplichtigheid aan deze poging. De feiten van de zaak dateren van 5 januari 2007, toen de verdachte samen met medeverdachten naar de woning van het slachtoffer ging. De verdachte heeft inlichtingen verschaft over het adres van het slachtoffer en heeft de weg gewezen, wat heeft geleid tot een gewelddadige confrontatie waarbij het slachtoffer gewond raakte. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten voor het medeplegen van de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel opzettelijk heeft bijgedragen aan het misdrijf door de benodigde informatie te verstrekken. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 180 uur. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €1500,-. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001651-07
Parketnummer eerste aanleg: 17-880014-07
Arrest van 28 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 26 juni 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het misdrijf ten laste gelegd onder 2. primair en 2. subsidiair en wegens het misdrijf onder 1. primair veroordeeld tot een straf, een maatregel opgelegd en op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2. ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde en verdachte ter zake van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van € 1500,-, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd, dat:
feit 1:
zij op of omstreeks 5 januari 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal,
een pistool, althans een vuurwapen op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of (nadat die [benadeelde] van zich afsloeg) meermalen, althans eenmaal een kogel heeft/hebben afgevuurd op, althans in de richting van die [benadeelde] althans een pistool, althans een vuurwapen heeft/hebben laten afgaan in de nabijheid van die [benadeelde] en/of een pistool, althans een vuurwapen tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft/hebben gezet en/of met dit pistool, althans vuurwapen, op het hoofd van die [benadeelde] heeft/hebben geslagen en/of bewegingen heeft/hebben gemaakt alsof de trekker zou worden overgehaald en/of aan die [benadeelde] de woorden heeft/hebben toegevoegd:"Ik maak je dood, ik maak je dood", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 5 januari 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal,
een pistool, althans een vuurwapen op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of (nadat die [benadeelde] van zich afsloeg) meermalen, althans eenmaal een kogel heeft/hebben afgevuurd op, althans in de richting van die [benadeelde] althans een pistool, althans een vuurwapen heeft/hebben laten afgaan in de nabijheid van die [benadeelde] en/of een pistool, althans een vuurwapen tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft/hebben gezet en/of met dit pistool, althans vuurwapen, op het hoofd van die [benadeelde] heeft/hebben geslagen en/of bewegingen heeft/hebben gemaakt alsof de trekker zou worden overgehaald en/of aan die [benadeelde] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik maak je dood, ik maak je dood", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
bij en/of tot het plegen van welk feit verdachte toen aldaar, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of inlichtingen heeft verschaft, immers is verdachte met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en) in een auto naar een woning aan de [straat] gereden alwaar die [benadeelde] zich bevond en/of heeft zij daarbij de weg gewezen en/of geïnformeerd waar die [benadeelde] woont/verblijft.
Vrijspraak (ter zake van 1. primair)
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag van [benadeelde]. Daartoe heeft hij aangevoerd - kort gezegd - dat er geen bewuste en nauwe samenwerking is geweest, zodat niet bewezen verklaard kan worden dat verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft medegepleegd.
De advocaat-generaal heeft eveneens vrijspraak ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde gevorderd.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat op grond van de door het hof gehanteerde - ingeval van het instellen van cassatie in de aanvulling van dit verkorte arrest op te nemen - bewijsmiddelen, dat verdachte op 5 januari 2007 samen met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in café [bedrijf] te [plaats] is geweest. Op een gegeven moment zijn ook de latere slachtoffers [benadeelde] en [slachtoffer] het café binnengekomen. Door verdachte is gezegd dat het "[benadeelde]" (het hof begrijpt: [benadeelde]) was, die zojuist was binnengekomen. Er is naar elkaar gekeken. De sfeer was gespannen. Op een bepaald moment is verdachte samen met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in de auto van [medeverdachte 2] gestapt, die vlakbij genoemd café stond geparkeerd. In de auto heeft verdachte een vriendin gebeld en haar gevraagd naar het adres van [benadeelde]. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wisten niet waar [benadeelde] woonachtig was. Op aanwijzingen van verdachte én [medeverdachte 1] is [medeverdachte 2] naar de woning van [benadeelde] gereden. De auto is uit het zicht van de woning geparkeerd. Vervolgens zijn [medeverdachte 3] en verdachte als eersten uit de auto gestapt. Verdachte is op verzoek van [medeverdachte 3] samen met hem in de portiek gaan staan. Zij heeft gezien dat [benadeelde] en [slachtoffer] bij de woning aankwamen. Hierop is verdachte weer in de auto gaan zitten. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens samen naar de woning van [benadeelde] gelopen. Bij de woning aangekomen heeft [medeverdachte 3] een pistool tevoorschijn gehaald en is op [benadeelde] af gelopen, terwijl hij dat pistool op [benadeelde] gericht hield. [medeverdachte 2] is op [slachtoffer] af gelopen en heeft hem een vuistslag gegeven. Op dat moment hoorde [medeverdachte 2] - evenals verdachte - een knal, afkomstig uit het pistool van [medeverdachte 3]. Er zijn nog meer vuistslagen gevolgd. Op een gegeven moment zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] snel teruggelopen naar de auto. Verdachte heeft gezien dat zij onder het bloed zaten. In de buurt van het NS-station in [plaats] zijn [medeverdachte 3] en verdachte uitgestapt.
Of sprake is van medeplegen hangt af van alle omstandigheden van het geval.
Uit de vaststellingen dat verdachte - nadat zij met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] het café had verlaten, alwaar zij [benadeelde] had aangewezen - met die vier mannen in een auto is gestapt, dat zij heeft gebeld met een vriendin om het adres van [benadeelde] te achterhalen en vervolgens - samen met [medeverdachte 1] - de weg naar die woning heeft gewezen, op zichzelf, noch in onderlinge samenhang bezien, kan blijken van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten bij de poging tot doodslag, dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen onder 1. primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging (ter zake van 1. subsidiair)
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd, dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van de onder 1. subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de poging tot doodslag.
Daarentegen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de bovenstaande vastgestelde feiten volgt dat verdachte - voorafgaand aan het misdrijf - opzettelijk inlichtingen, te weten: het adres van en de weg naar de woning van [benadeelde], heeft verschaft aan de plegers van de poging tot doodslag op [benadeelde]. Het betreft inlichtingen die de plegers van het misdrijf niet bekend waren.
De medeplichtige moet ingevolge artikel 48, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dubbel opzet hebben: verdachtes opzet moet (in dit geval) gericht zijn op het verschaffen van inlichtingen; daarnaast moet zij opzet hebben op het misdrijf dat zij ondersteunt (in dit geval een poging tot doodslag). Voorwaardelijk opzet is voldoende.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het geven/verstrekken van voormelde inlichtingen en aanwijzingen handelingen zijn geweest die ervoor hebben gezorgd dat de poging tot doodslag kon plaatsvinden. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het geven van die inlichtingen en aanwijzingen een situatie zou ontstaan waarin [benadeelde] (zwaar) zou worden mishandeld. Dat uiteindelijk de plegers verder zijn gegaan en het tot een poging doodslag is gekomen staat er niet aan in de weg om opzet op dit grondfeit bewezen te verklaren. In dit verband overweegt het hof dat voldoende verband bestaat tussen beide strafbare feiten.
Het hof verwerpt het verweer.
Aldus acht het hof het onder 2. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 5 januari 2007 te [plaats], ter uitvoering van het door die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet,
een vuurwapen op die [benadeelde] hebben gericht en (nadat die [benadeelde] van zich afsloeg) in de richting van die [benadeelde] een vuurwapen hebben laten afgaan in de nabijheid van die [benadeelde] en een vuurwapen tegen het hoofd van die [benadeelde] hebben gezet en met dit vuurwapen op het hoofd van die [benadeelde] hebben geslagen en bewegingen hebben gemaakt alsof de trekker zou worden overgehaald en aan die [benadeelde] de woorden hebben toegevoegd: "Ik maak je dood, ik maak je dood", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot het plegen van welk feit verdachte toen aldaar, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, immers is verdachte met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in een auto naar een woning aan de [straat] gereden alwaar die [benadeelde] zich bevond en heeft zij daarbij de weg gewezen en geïnformeerd waar die [benadeelde] woont/verblijft.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld 1. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot doodslag van [benadeelde], door voorafgaande aan dit feit inlichtingen en aanwijzingen te geven. Als gevolg van deze poging tot doodslag heeft [benadeelde] onder meer twee verwondingen aan zijn hoofd opgelopen, welke in het ziekenhuis zijn gehecht.
Uit het voegingsformulier van de benadeelde partij [benadeelde] blijkt, dat hij sinds dit incident 's avonds de deur niet meer durft te openen, slecht slaapt en niet alleen op straat durft te gaan.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2011 blijkt, dat verdachte eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft - met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep - gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 240 uren.
Nu het hof er - anders dan de advocaat-generaal - op de voet van artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, van uitgaat dat het opzet van verdachte slechts was gericht op (zware) mishandeling van [benadeelde], acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden in combinatie met een werkstraf van 180 uren, passend en geboden. De voorwaardelijke vrijheidsstraf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.
Benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1500,-.
Vaststaat dat ten gevolge van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde feit de benadeelde partij schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij de door de rechtbank toegewezen immateriële schade ad
€ 1500,- heeft geleden. Tegenover de onderbouwde vordering van de benadeelde partij is van de zijde van verdachte slechts aangevoerd, dat het gevorderde bedrag te hoog is. Aldus is de vordering niet voldoende weersproken. De vordering kan derhalve worden toegewezen tot het bedrag van € 1500,-, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 48, 49, 63, 300, 302 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in haar hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2. ten laste gelegde feit;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1. primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het verdachte 1. subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld 1. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend vijfhonderd euro;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. E. de Witt, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier.