parketnummer: 24-000795-09
parketnummer eerste aanleg: 19-620940-08
Arrest van 25 maart 2011 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 23 maart 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. Maat, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2008 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 66 XTC pillen in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende tenamfetamine en/of een hoeveelheid van een materiaal, bevattende N-ethyl-MDMA, zijnde tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl-MDA, (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte en van het verkregen bewijs
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de verdachte onrechtmatig is aangehouden door de politie. Hiertoe is aangevoerd dat geen sprake was van een verdenking, c.q. een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit jegens de verdachte. Meer in het bijzonder is aangevoerd dat in ieder geval ten tijde van de fouillering van de verdachte geen sprake (meer) was van een verdenking, c.q. een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit jegens de verdachte. Aldus is sprake van een onherstelbaar vormverzuim, aldus de raadsvrouw.
Op grond hiervan dient zowel het aantreffen van verdovende middelen bij de verdachte, als de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring te worden uitgesloten als bewijsmiddel, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in het door hun opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 20 juli 2008, alsmede in een (ander) proces-verbaal van 20 juli 2008 beschreven onder welke omstandigheden de verdachte door hen is aangetroffen en ter zake van welk strafbaar feit deswege een verdenking jegens de verdachte is ontstaan, te weten het plegen van een poging tot inbraak.
Die omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof alleszins genoemde verdenking, alsmede de fouillering van de verdachte ten tijde van zijn insluiting.
De omstandigheid dat de verdachte in verwarde toestand verkeerde, aan de praat werd gehouden door de bewoners van een buurperceel, geen grote tassen bij zich had, geen zwarte kleding droeg en geen inbrekerswerktuig bij zich had, kan - anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd - hieraan niet afdoen.
Nu het strafdossier voorts geen aanknopingspunten biedt omtrent het precieze tijdstip van de fouillering van de verdachte, noch omtrent het precieze tijdstip van de constatering door de politie dat er geen sporen van braak zijn aangetroffen aan het perceel waar de verdachte is aangetroffen, kan de stelling van de raadsvrouw, inhoudende dat in ieder geval ten tijde van de fouillering van de verdachte geen sprake (meer) was van een verdenking, c.q. een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit jegens de verdachte, geen doel treffen.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juli 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 66 XTC pillen, bevattende N-ethyl-MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 20 juli 2008 is bij de verdachte een hoeveelheid XTC-pillen aangetroffen.
De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De strafwaardigheid hiervan is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van dergelijke stoffen voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 13 januari 2011 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet en dat hij in het recente verleden een keer is veroordeeld ter zake van een andersoortig delict en dat door hem een werkstraf is verricht in het kader van een hem aangeboden transactie ter zake van overtredingen van de Opiumwet.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van hierna te noemen duur passend en geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 22c en
22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.A.A.M. van Veen en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Bosch is buiten staat dit arrest te ondertekenen.