Parketnummer: 24-002025-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-652308-08 en 18-655410-07
Arrest van 24 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 25 juli 2008 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-652308-08 en 18-655410-07 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 10 maart 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de inhoud van de akte rechtsmiddel heeft de raadsman alleen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in zaak B. Aldus beperkt het hoger beroep zich tot het in zaak B ten laste gelegde.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is in zaak B ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 21 mei 2007, te [plaats], in ieder geval in de gemeente [gemeente], meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geschrift, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een formulier (maandelijkse verklaring WWB) van of vanwege de (Dienst Sociale Zaken en Werk van of vanwege de) gemeente [gemeente], waarop (telkens) opgave moest worden gedaan van (onder meer) wijzigingen in de samenstelling van het gezin, de burgerlijke staat en/of de woonsituatie van verdachtes medeverdachte over de periode waarop dat formulier betrekking had, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk op dat formulier niet vermeld of doen vermelden dat zijn, verdachtes mededader, in de periode waarop dat formulier betrekking had, een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met hem, verdachte, althans dat er sprake was geweest van een wijziging in de samenstelling van het gezin en/of de woonsituatie van verdachtes mededader, en dat formulier van een handtekening, althans een ondertekening, heeft voorzien, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 21 mei 2007, te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning [adres] en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas, water en/of licht, en althans opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de huur van voornoemde woning, de kosten van die voorzieningen en/of die eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, welke door [persoon] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in geschrifte of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Partiële vrijspraak
Het hof is met de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat verdachte vanwege gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder B primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging
Verdachte staat sinds 16 juli 2010 samen met [persoon] ingeschreven op het adres [adres] te [plaats]. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat er in de jaren vóór en de periode na deze inschrijving in de feitelijke omgang tussen hem en [persoon] geen enkele verandering is opgetreden. Anders dan de raadsman heeft betoogd, kan aldus de gehele ten laste gelegde periode bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 21 mei 2007, te [plaats], opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning [adres] en de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas, water en licht, en opzettelijk eet- en drinkwaren heeft genuttigd, terwijl verdachte wist, dat de huur van voornoemde woning, de kosten van die voorzieningen en die eet- en drinkwaren geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, welke door [persoon] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde - door valsheid in geschrifte was verkregen, hebbende verdachte aldus opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair: opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Gedurende een periode van ruim 3 jaren heeft verdachte een gezamenlijke huishouding gevoerd met [persoon]. Hoewel verdachte in die tijd als mantelzorger voor [persoon] heeft gefungeerd en haar ook thans tot grote steun is, heeft verdachte wel gebruik gemaakt van voorzieningen die werden betaald uit de opbrengst van de door [persoon] door middel van valsheid in geschrift ontvangen bijstandsuitkering. Deze omstandigheid is voor de verstrekker van de uitkering verzwegen. Op de maandelijks ingediende formulieren is hiervan immers nooit melding gemaakt. Op deze wijze heeft verdachte zich, ten koste van de gemeenschap, financieel bevoordeeld. Dat verdachte
- volgens eigen zeggen - enkel zorgt voor [persoon] en haar zoons en geen deel uitmaakt van het gezin, doet hieraan niet af.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 december 2010 is verdachte eerder veroordeeld voor uitkeringsfraude en mishandeling.
Voorts is in aanmerking genomen hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht.
Uit het oogpunt van vergelding is een werkstraf een passende strafmodaliteit. Het hof heeft voor de duur ervan als uitgangspunt genomen de (gehele) bewezen verklaarde periode en het daaraan gerelateerde benadelingsbedrag van € 118.436,45 en heeft dit voor 50% aan verdachte toegerekend. Op basis van een hiervoor geldend oriëntatiepunt is aldus een werkstraf van 220 uur passend. Gelet op het gegeven dat verdachte thans geen uitkering meer ontvangt, ziet het hof - anders dan de advocaat-generaal - geen aanleiding om een deel van de werkstraf voorwaardelijk op te leggen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 423 van het Wetboek van Strafrecht dient het hof met betrekking tot het bewezen verklaarde in zaak A, gekwalificeerd als een poging zware mishandeling, een afzonderlijke straf te bepalen. Gelet op de ernst van dit feit, is een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden. Op grond van het hiervoor overwogene zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Deze voorwaardelijke straf dient verdachte er tevens van te weerhouden zich gedurende de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Voorts is een werkstraf voor de duur van 50 uren als passend te achten.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat op 25 juni 2008 - met de betekening van de dagvaarding - jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat er tegen hem vanwege een strafbaar feit een strafvervolging zou worden ingesteld. Op 25 juli 2008 heeft de politierechter vonnis gewezen en op diezelfde dag heeft de raadsman namens verdachte hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft pas plaatsgevonden op
10 maart 2011, zodat de vervolging en berechting van verdachte in hoger beroep ruim
2 jaar en 7 maanden heeft geduurd. Tussen het instellen van het hoger beroep en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft geen enkele onderzoekshandeling plaatsgevonden. Nu ook overigens geen geldige reden voor dit tijdsverloop is aan te wijzen, is sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het hof zal daarom een korting van 10% toepassen op de werkstraf, zodat aan verdachte een werkstraf van 200 uur zal worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte in zaak B primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld aan verdachte in zaak B subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderd dagen zal worden toegepast;
bepaalt de straf de verdachte bij vonnis opgelegd ter zake van het niet aan hoger beroep onderworpen bewezen verklaarde feit in zaak A op:
gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
en taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M.F.H.M. van Haastert, in tegenwoordigheid van
mr. G.M. Fondse als griffier, zijnde mr. M.F.H.M. van Haastert buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.