Parketnummer: 24-000347-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-621445-08
Arrest van 22 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 30 januari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in Detentie Centrum Zeist, Vreemdelingen te Soesterberg,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. N. Hendriksen, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit en heeft de verdachte wegens het onder 1 ten laste gelegde feit veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste gelegd dat:
verdachte in of omstreeks de periode 9 februari 2007 tot en met 21 oktober 2008, in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dar hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard (zijnde de beschikking d.d. 8 februari 2007 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie waarbij verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard, aan verdachte in persoon betekend/uitgereikt op 9 februari 2007).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte in de periode van 9 februari 2007 tot en met 21 oktober 2008, in de gemeente [gemeente] als vreemdeling heeft verbleven, terwijl verdachte wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard (zijnde de beschikking d.d. 8 februari 2007 waarbij verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard, aan verdachte in persoon uitgereikt op 9 februari 2007).
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
1.
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid
Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, nu er - kort gezegd - sprake is van overmacht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 dient een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland heeft, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Uit de Memorie van Toelichting op deze wet blijkt nadrukkelijk van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling op dit punt. Dit uitgangspunt geldt ook voor verdachte, die niet alleen geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland, maar bovendien door de minister van Justitie bij beschikking van 8 februari 2007 ongewenst is verklaard.
Een ongewenste vreemdeling kan alleen dan geen verwijt worden gemaakt van zijn illegale verblijf in Nederland, indien aannemelijk is geworden dat hij buiten zijn schuld geen gehoor kan geven aan de verplichting om te vertrekken.
Het hof is van oordeel dat bij verdachte van een dergelijke situatie van overmacht geen sprake is, nu ter terechtzitting van het hof is gebleken dat er geen laissez passer aan verdachte is verstrekt, omdat verdachte niet aan zijn terugkeer naar Iran heeft willen meewerken. Verdachte heeft aangegeven Nederland niet te willen verlaten.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het beroep op overmacht. Het hof acht verdachte strafbaar, nu strafuitsluitingsgronden ook overigens niet aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 9 februari 2007 tot en met 21 oktober 2008 in de gemeente [gemeente] verbleven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenste vreemdeling was verklaard. Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de Vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten hier te lande is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister
d.d. 10 februari 2011 blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, onder meer tot een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf van 60 dagen passend en geboden. Deze straf is in overeenstemming met de landelijk geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van onwettig verblijf. Een andere, mildere strafmodaliteit, of - zoals de raadsman van verdachte heeft geopperd - toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, komt - gelet op het vorenoverwogene - niet in aanmerking.
Nu de berechting in hoger beroep echter niet heeft plaatsgevonden binnen 2 jaar - er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 1 maand - zal het hof op voormelde gevangenisstraf 3 dagen in mindering brengen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zevenenvijftig dagen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier, zijnde mr. G.J. Niezink buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.