Parketnummer: 24-002564-07
Parketnummer eerste aanleg: 17-757064-07
Arrest van 18 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 8 oktober 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en hem ter zake van de onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman van verdachte betoogd dat er in de procedure in hoger beroep sprake is van onredelijke vertraging in de vervolging ten gevolge waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het door de raadsman genoemde tijdschriftartikel noopt niet tot afwijking van die vaste jurisprudentie. Evenmin ziet het hof in het door de raadsman bedoelde arrest van dit hof van 15 november 2010 aanleiding om in dit geval anders te oordelen dan de Hoge Raad heeft bepaald.
Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt daarom verworpen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een (tweetal) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een in de hand gehouden/geklemde schep in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gelopen, en/of
- vervolgens (meermalen) (met kracht) met het ijzeren gedeelte van die schep slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en/of
- (meermalen) (met kracht) met die schep tegen/op de schouder en/of de (rechter)zij, althans tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 9 mei 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een (tweetal) perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) heeft mishandeld, immers heeft hij verdachte, (meermalen) (met kracht) met het ijzeren gedeelte van een schep tegen/op de schouder en/of de (rechter)zij, althans tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 9 mei 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk tuinmeubilair en/of een schuttingdeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 3 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 9 mei 2007 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1]) heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, met het ijzeren gedeelte van een schep tegen de rechterzij van voornoemde [slachtoffer 1] geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 1 subsidiair: mishandeling.
Strafbaarheid
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer. Verdachte heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer 1] van buiten kwam rennen in zijn richting en dat hij hem toen met een steekschop heeft geslagen.
Om een beroep op noodweer te doen slagen moet sprake zijn van een gedraging die was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding, waaronder mede kan zijn begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het hof overweegt het volgende. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij naar binnen wilde gaan, dat hij in de deuropening stond en dat verdachte hem toen met de schop sloeg. [slachtoffer 2] heeft in essentie overeenkomstig verklaard. Gelet op deze verklaringen acht het hof de lezing van verdachte niet aannemelijk en mist het namens hem gedane verweer feitelijke grondslag.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer en acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] door hem met een schep tegen zijn zij te slaan. Door zijn handelen heeft hij de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] aangetast.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2011 is gebleken dat verdachte eerder ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld. Die veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren.
Het ad informandum gevoegde feit (huisvredebreuk door in een besloten erf binnen te dringen, parketnummer 757064-07) zal niet worden meegenomen bij de op te leggen straf omdat verdachte dit feit niet heeft erkend.
Het vorenstaande leidt ertoe dat aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, zal worden opgelegd. Hierin heeft het hof verdisconteerd dat sinds het plegen van het feit inmiddels veel tijd is verstreken.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat sprake is van een onredelijke vertraging in de procedure in hoger beroep. Omdat het hof een onvoorwaardelijke werkstraf van minder dan 100 uren zal opleggen, past het hof geen strafvermindering toe en wordt volstaan met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat de benadeelde partij zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd.
Nu het voegingsformulier geen in geld uitgedrukte waarde van enige gestelde schade inhoudt, dient de benadeelde partij gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. E. de Witt, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Zomer als griffier.