Parketnummer: 24-001256-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-670353-09 en 18-670325-08 (tul)
Arrest van 17 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 6 mei 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
ingeschreven en verblijvende te Ter Apel, Ter Apelervenen 10,
in P.I. Gevangenis Ter Apel,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft beslist op de vordering van een benadeelde partij en in dit kader aan verdachte een maatregel opgelegd en heeft op de vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2011 en 3 maart 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en verdachte ter zake het hem onder primair ten laste gelegde (poging tot moord) zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, alsmede aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging zal opleggen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering in zijn geheel zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft eveneens gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een verdachte bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 5 februari 2009 opgelegde voorwaardelijke straf zal toewijzen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen, nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank in het bestreden vonnis.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - met inachtneming van de wijziging die de rechter in eerste aanleg heeft toegelaten - ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 7 september 2009, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, op een tafel is gesprongen en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen het hoofd en/of lichaam heeft getrapt/geschopt, waardoor die [slachtoffer] achterover viel, en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 september 2009, in de gemeente [gemeente], opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk op een tafel is gesprongen en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen het hoofd en/of lichaam heeft getrapt/geschopt, waardoor die [slachtoffer] achterover viel, en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of getroffen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en subsidiair dat verdachte van bepaalde onderdelen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de raadsman een beroep op vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht gedaan.
Vaststelling van de feitelijke gang van zaken
Bij de beoordeling van de verweren van de raadsman gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte heeft ten tijde van het incident al ruim drie maanden geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij logeert naar eigen zeggen her en der, onder andere in jongerenhotel [bedrijf] in [plaats]. Zo ook op de avond van 2 september 2009. Aangever [slachtoffer] is op die dag werkzaam als baliemedewerker bij het betreffende hotel. Als hij constateert dat verdachte de door hem gereserveerde overnachtingen niet heeft betaald, spreekt hij verdachte hierop aan. Dit gesprek mondt uit in een woordenwisseling, waarna [slachtoffer] verdachte verzoekt het hotel te verlaten. Na enig tegenstribbelen, verlaat verdachte het hotel om vervolgens later die avond terug te keren. Hij spreekt [slachtoffer], die zich op dat moment op het terras bevindt, opnieuw aan. Als reactie hierop belt [slachtoffer] de politie. Verdachte uit zich meerdere malen bedreigend tegenover [slachtoffer]. Als de politie arriveert, verlaat verdachte - nadat hij zijn spullen heeft gepakt uit de kluis van het hotel - samen met de politie het terrein.
Op 7 september 2009 fietst [slachtoffer] om 15.50 uur het terrein van het hotel op. Hij ziet verdachte op het terras zitten en besluit hem te negeren. Verdachte spreekt [slachtoffer] aan en vertelt hem de redenen voor zijn aanwezigheid: hij heeft een gesprek met de dienstdoende chef van het hotel. Als [slachtoffer] ongeveer een half uur later weer naar het terras gaat, is verdachte daar niet meer aanwezig.
Omstreeks 21.30 uur die avond zit [slachtoffer] samen met getuige [getuige 1], die te gast is in het hotel, op het terras van het hotel. Op een gegeven moment ziet hij verdachte vanuit een steegje op zich afrennen. Verdachte springt op de picknicktafel waaraan [slachtoffer] zit en schopt hem direct met geschoeide voet in het gezicht. [slachtoffer] valt hierop achterover. Als hij weer opstaat, staat verdachte tegenover hem. Verdachte steekt [slachtoffer] vervolgens met een mes in de borststreek. [slachtoffer] valt weer, waarop verdachte er snel vandoor gaat terwijl hij nog de woorden uit: "Ik krijg je nog wel." De getuige [getuige 2], die zich tijdens het steekincident in het hotel bevond, rent achter verdachte aan.
Volgens de zich in het dossier bevindende medische verklaring heeft aangever een oppervlakkige steekverwonding in de thorax links opgelopen. Verdachte ontkent elke betrokkenheid bij het steekincident en stelt ten tijde van het incident ook niet in de buurt van jongerenhotel [bedrijf] te zijn geweest.
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Verdachte dient volgens de raadsman integraal te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde nu er onvoldoende (betrouwbare) bewijsmiddelen zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het steekincident kan blijken. De verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die mede een herkenning van verdachte als de dader van het steekincident bevatten, dienen als onbetrouwbaar te worden aangemerkt en derhalve te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft hiertoe het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De verklaringen, alsmede de (positieve) herkenningen, van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zouden op enig moment - voor verdachte negatief - zijn beïnvloed door de mededeling van aangever [slachtoffer] na afloop van het steekincident dat verdachte de dader was en/of de foto van verdachte die - naar aanleiding van deze mededeling - na het incident in het hotel zou zijn opgehangen, omdat hem, als "dader" van het steekincident, in het vervolg de toegang tot het betreffende hotel moest worden ontzegd. Voor de voor verdachte belastende verklaringen van de getuige [getuige 1] geldt volgens de raadsman voorts dat het incident zich gedurende een zodanige korte periode heeft afgespeeld dat er onvoldoende tijd is geweest voor deze getuige om tot een duidelijke waarneming van de dader te komen. Uitgaande van de zich in het dossier bevindende camerabeelden van het incident zou het incident immers in totaal slechts 26 seconden hebben geduurd. Vorenstaande geldt temeer nu deze waarneming zou hebben plaatsgevonden tijdens een emotionele en stressvolle gebeurtenis. Daarnaast zou de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris hebben verklaard de dader goed te hebben gezien, terwijl het signalement die de getuige heeft gegeven met name ten aanzien van de leeftijd van verdachte niet juist is. [getuige 1] schat de dader tussen de 22 en 25 jaren oud, terwijl verdachte ten tijde van het incident 38 jaren oud is.
Hetgeen de raadsman ten aanzien van de verklaringen van de getuige [getuige 1] heeft opgemerkt met betrekking tot de tijdspanne waarbinnen het incident heeft plaatsgevonden en de invloed van deze emotionele gebeurtenis op de herkenning van de dader, geldt volgens de raadsman ook voor de voor verdachte belastende verklaringen van aangever [slachtoffer].
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaringen, en daarmee de herkenningen van verdachte, van en door zowel aangever [slachtoffer] als de getuige [getuige 1] als betrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Uit de vaststelling van de feitelijke gang van zaken en de verklaringen van aangever [slachtoffer] hieromtrent blijkt dat hij verdachte [verdachte] reeds (geruime tijd) voor het steekincident kent. Nu de herkenning al heeft plaatsgevonden voor het betreffende steekincident, doet het feit dat het incident heeft plaatsgevonden gedurende een korte tijdspanne, alsmede het feit dat er sprake zou zijn geweest van een - in de woorden van de raadsman - emotionele en stressvolle gebeurtenis niet terzake.
Ten aanzien van de verklaringen van de getuige [getuige 1] overweegt het hof als volgt.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de getuige [getuige 1] de verdachte tijdens de fotoconfrontatie zou hebben herkend op basis van mededelingen die de aangever aan [getuige 1] zou hebben gedaan en/of een foto van verdachte die hij op enig moment in het hotel vóór het afleggen van zijn verklaring en de gehouden fotoconfrontatie zou hebben gezien. Uit de verklaringen van [getuige 1] blijkt hieromtrent niets en het dossier bevat ook overigens geen aanwijzingen voor deze stelling van de raadsman.
Het hof deelt evenmin de stelling van de raadsman dat de getuige [getuige 1] onder de gegeven omstandigheden, te weten de korte tijdspanne en de emoties die met de gebeurtenis gepaard zouden zijn gaan, niet tot een duidelijke waarneming van de dader heeft kunnen komen. [getuige 1] heeft verdachte op korte afstand recht in het gezicht gezien en direct na afloop van het incident een uitgebreid signalement van de dader gegeven. Bovendien blijkt uit het procesdossier dat de getuige [getuige 1] een voormalig politieagent is; verondersteld mag worden dat hij uit hoofde van zijn toenmalige functie goed in staat moet worden geacht personen te herkennen. Dat de getuige [getuige 1] verdachte qua leeftijd jonger heeft geschat dan hij daadwerkelijk is, maakt dit niet anders. Het hof heeft uit eigen waarneming kunnen vaststellen dat verdachte er aanzienlijk jonger uitziet dan (momenteel) bijna 40 jaren.
Hetgeen de raadsman omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [getuige 2] heeft betoogd, behoeft geen verdere bespreking nu het hof deze verklaringen - gelet op hetgeen deze getuige ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard - niet voor het bewijs zal gebruiken.
Op grond van de verklaringen van verdachte, de verklaringen van aangever [slachtoffer], mede inhoudende de herkenning van verdachte naar aanleiding van een fotoconfrontatie, de verklaringen van de getuige [getuige 1], eveneens mede inhoudende de herkenning van verdachte naar aanleiding van een fotoconfrontatie, de eigen waarneming van het hof naar aanleiding van de zich in het dossier bevindende camerabeelden van verdachte en van het betreffende steekincident en de medische verklaring inhoudende de verwondingen van aangever acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt en met een mes in de borststreek (in de buurt van het hart) heeft gestoken, zoals hiervoor reeds is uiteengezet. Het verweer strekkende tot integrale vrijspraak van verdachte van het hem ten laste gelegde wordt derhalve verworpen.
Hetgeen de raadsman heeft opgemerkt aangaande het bestaan van voor verdachte ontlastende feiten en omstandigheden maakt dit oordeel niet anders, nu deze feiten en omstandigheden op geen enkele wijze de betrokkenheid van verdachte bij het hem ten laste gelegde steekincident uitsluiten.
Verdachte wordt verweten dat hij heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Opzet
De raadsman heeft eveneens aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet had op de dood van [slachtoffer], zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder primair ten laste gelegde.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood of zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Vast staat dat verdachte aangever [slachtoffer] met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt en met een mes in de hartstreek heeft gestoken. Deze gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van het hof zowel gezamenlijk als afzonderlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Contra-indicaties hiervoor heeft het hof niet aangetroffen. Gelet op vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijke opzet had op de dood van [slachtoffer].
Voorbedachte raad
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de (onder primair) ten laste gelegde voorbedachte raad niet bewezen kan worden. Uit voornoemde vaststelling van de feitelijke gang van zaken kan worden geconcludeerd dat verdachte niet steeds, althans niet vanaf het begin, de intentie heeft gehad aangever te doden. Hij heeft immers niet gelijk het mes gehanteerd, maar verdachte eerst tegen het hoofd geschopt. De intentie van verdachte om aangever te doden ontstond pas op het moment dat hij is gaan steken. De raadsman heeft vervolgens de vraag opgeworpen of er op dat moment nog voldoende tijd was om te kunnen spreken van - in de woorden van de raadsman - een moment van bezinning, hetgeen een vereiste is voor het aannemen van voorbedachte raad.
Voor het bewijs van voorbedachte raad is voldoende dat komt vast te staan dat verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Op grond van hetgeen het hof in het voorgaande heeft vastgesteld, acht het hof bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. Verdachte is voorzien van een mes doelbewust op verdachte afgerend en heeft hem toen direct met geschoeide voet in het gezicht geschopt, hetgeen - anders dan de raadsman heeft betoogd en zoals hiervoor reeds is overwogen - op zichzelf al dodelijk letsel kan veroorzaken. Verdachte heeft vervolgens, op het moment dat aangever zich had opgericht, hem met een mes in de hartstreek gestoken. Verdachte heeft voorafgaand en gedurende deze - potentieel dodelijke - gedragingen voldoende gelegenheid gehad om over de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Vrijwillige terugtred
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof daarnaast betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, nu verdachte op enig moment vrijwillig zou zijn teruggetreden. Op het moment dat verdachte de aangever met het mes had gestoken en aangever als gevolg hiervan was gevallen, had verdachte volgens de raadsman aan aangever de doodsteek kunnen uitdelen. In plaats daarvan is verdachte abrupt gestopt en heeft hij het op een lopen gezet. De raadsman omschrijft het in zijn pleitnota als volgt: "Het feit dat de dader een uitvoeringshandeling verricht maar vervolgens op het moment suprême uit zichzelf stopt en wegloopt terwijl hij zegt dat hij het slachtoffer 'nog wel een keer krijgt' (doelend op een moment in de toekomst), maakt dat gezegd kan worden dat er sprake is van vrijwillige terugtred i.d.z.v. art. 46b Wetboek van Strafrecht."
Voor het aannemen van vrijwillige terugtred is vereist dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Of gedragingen van de dader toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Verdachte heeft aangever met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt en met een mes in de hartstreek gestoken. Daarna is hij vertrokken en heeft hij aangever achtergelaten.
Het weglopen van verdachte, nadat aangever door hem was toegetakeld op een manier zoals hiervoor is omschreven, is geen zodanig optreden dat naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg, te weten de dood van het slachtoffer, te beletten. Het verweer faalt derhalve.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 7 september 2009, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op een tafel is gesprongen en die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt, waardoor die [slachtoffer] achterover viel, en vervolgens die [slachtoffer] met een mes in de borststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Er zijn omtrent verdachte door T.W.D.P. van Os, psychiater en psychoanalyticus, en J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, d.d. 30 december 2009 respectievelijk 17 december 2009 Pro Justitia rapporten uitgebracht.
Door beide deskundigen wordt geconcludeerd - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis, te weten afhankelijkheid van opioïde, benzodiazepine en heroïne (deels in remissie), en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een gemengde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, antisociale en afhankelijke trekken, bestond. Daarnaast spelen volgens deskundige Gresnigt bij verdachte licht cognitieve functiestoornissen een rol. Beide deskundigen concluderen dat genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ook aanwezig zijn geweest ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit.
Volgens deskundige Van Os dient verdachte derhalve minimaal als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden aangemerkt. Gevraagd naar de rol van deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte op zijn gedragingen ten tijde van het bewezen verklaarde feit, concludeert deskundige Gresnigt - zakelijk weergegeven - : Indien het feit bewezen wordt geacht, is het zeker niet ondenkbeeldig dat zijn persoonlijkheidsstoornis, waarin paranoïde en antisociale kenmerken opvallen, een rol heeft gespeeld en zijn toerekeningsvatbaarheid in enige mate is verminderd.
Het hof kan zich met de conclusies van de deskundigen verenigen en neemt deze over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte concludeert het hof dat het bewezen verklaarde feit hem in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - poging tot moord op het slachtoffer [slachtoffer]. Nadat eerder een confrontatie tussen [slachtoffer] en verdachte was geëscaleerd, heeft verdachte zich voorzien van een mes en heeft vervolgens [slachtoffer] opgezocht. Verdachte heeft [slachtoffer] tegen zijn hoofd geschopt, waarna hij het slachtoffer met een mes in de hartstreek heeft gestoken, met eerder omschreven gevolgen.
Verdachte heeft door zijn handelen pijn en letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit zeer ernstig aangetast. Daarbij verdient opmerking dat het niet aan het handelen van verdachte te danken is geweest dat de (lichamelijke) gevolgen voor het slachtoffer niet veel ernstiger zijn geweest. Blijkens een medische verklaring heeft het slachtoffer een steekwond in de borst opgelopen. Dat het mes niet dieper in de borstkas, waar zich vitale organen zoals het hart en de longen bevinden, kon doordringen, is te danken geweest aan de (toevallige) omstandigheid dat het mes op een rib is (af)geketst.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten hiervan (langdurig) psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De gevolgen voor [slachtoffer] zijn tot uitdrukking gebracht in zijn ingediende vordering benadeelde partij.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 14 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder met name vermogensdelicten. Het hof houdt tevens rekening met het feit dat verdachte ter zake van het onderhavige feit als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Naar het oordeel van het hof dient aan verdachte gelet op voormelde aard en ernst van het feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft - overeenkomstig de vordering van de officier van justitie - gevorderd dat het hof naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging zal opleggen. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat hiervan dient te worden afgezien.
Uit de omtrent verdachte opgemaakte rapporten blijkt dat behandeling van verdachte aangewezen is. Het hof ziet zich echter voor de vraag gesteld binnen welke strafmodaliteit deze behandeling dient plaats te vinden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de duur als door het hof passend en geboden geacht, verhoudt zich niet met het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf, dan wel een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Bovendien blijkt uit de Maatregelrapporten d.d. 8 april 2010 en 22 februari 2011 van de Verslavingszorg Noord Nederland dat er - gelet op het feit dat verdachte een ontkennende verdachte is - geen voorwaarden in het kader van een eventueel op te leggen terbeschikkingstelling met voorwaarden konden worden geformuleerd. Uit deze rapporten blijkt eveneens dat gezien voornoemde proceshouding van verdachte geen opname bij een kliniek kan worden bewerkstelligd.
Een behandeling van verdachte zou wel kunnen plaatsvinden binnen het kader van de terbeschikkingstelling met verpleging, zoals ook door de advocaat-generaal is aangegeven. Het hof acht dit echter een brug te ver. Uit de processtukken blijkt dat verdachte sinds vele jaren een verslavingsproblematiek kent. Hij is in het verleden - zoals reeds vermeld - ook veelvuldig veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Dit betreffen echter veroordelingen ter zake van met name (verslavingsafhankelijke) vermogensdelicten, niet ter zake van zware geweldsdelicten. Nu de verslavingsproblematiek van verdachte gedurende de afgelopen 25 jaren kennelijk niet tot het plegen van geweldsdelicten heeft geleid, is het hof met de rechtbank van oordeel dat onderhavige gebeurtenis meer als een eenmalig exces dient te worden beschouwd.
Al het vorenstaande rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging. Het hof zal - overeenkomstig de rechtbank - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren aan verdachte opleggen. Het hof merkt daarbij op dat de voor verdachte aangewezen behandeling kan plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Gelet op vorenstaande hoeft het verzoek van de raadsman om het onderzoek ter terechtzitting in onderhavige zaak te heropenen om een deskundige te benoemen die aangaande de eventuele behandelmogelijkheden van verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging kan verklaren, geen bespreking.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij, [slachtoffer], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd wegens immateriële schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Deze schade wordt door de benadeelde partij gewaardeerd op € 900,-.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Nu de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, kan deze worden toegewezen tot een bedrag van € 900,-, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, te weten 7 september 2009.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen d.d. 5 februari 2009 is verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 20 februari 2009. De proeftijd is eveneens ingegaan op 20 februari 2009. De officier van justitie heeft d.d. 19 november 2009 gevorderd dat last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven van een deel van voormelde gevangenisstraf, te weten één maand, omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde het bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de gestelde proeftijd, zal het hof de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van negenhonderd euro, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het schade veroorzakende feit;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van negenhonderd euro, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het schade veroorzakende feit, ten behoeve van het slachtoffer,
[slachtoffer], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van achttien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter te Groningen van 5 februari 2009 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier.