ECLI:NL:GHLEE:2011:BP7669

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002957-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor ongewenst verblijf als vreemdeling in Nederland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte, geboren in 1981 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, is veroordeeld voor het ongewenst verblijf in Nederland van 8 juli 2004 tot en met 10 september 2009. De verdachte heeft zich beroepen op overmacht, stellende dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet naar Bosnië-Herzegovina kan terugkeren, waar hij geen toegang heeft tot de noodzakelijke medische zorg. De raadsman heeft medische correspondentie overgelegd ter onderbouwing van deze stelling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs bieden voor de stelling dat de verdachte Nederland niet kon verlaten. De verdachte heeft zelf verklaard geen moeite te hebben gedaan om Nederland te verlaten en niet terug te willen keren naar Bosnië-Herzegovina.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van twee maanden geëist, maar het hof heeft, rekening houdend met de psychische gesteldheid van de verdachte, besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op te leggen. Het hof heeft daarbij de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte in overweging genomen. De verdachte was eerder veroordeeld voor strafbare feiten, wat ook meegewogen is in de strafmotivering. Het hof heeft de artikelen 14a, 14b, 14c en 197 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak is gedaan op 15 maart 2011.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002957-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-620849-09
Arrest van 15 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 16 november 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het hem ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
verdachte in of omstreeks de periode van 8 juli 2004 tot en met 10 september 2009 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof heeft "verdachte of omstreeks" als kennelijke misslag verbeterd in "verdachte in of omstreeks".
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte in de periode van 8 juli 2004 tot en met 10 september 2009 in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl verdachte wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu het ten laste gelegde door de verdachte is begaan in een situatie van overmacht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte - buiten zijn schuld - niet naar Bosnië-Herzegovina kan terugkeren nu hij in Bosnië-Herzegovina geen aanspraak kan maken op de specifieke medische behandeling die hij vanwege zijn psychische gesteldheid behoeft, welke behandeling hem in Nederland wel kan worden geboden. Verdachte had derhalve geen keuze. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof stukken betreffende de medische gesteldheid van verdachte overgelegd.
Voor een geslaagd beroep op overmacht zal aannemelijk gemaakt moeten worden dat verdachte buiten zijn schuld geen gehoor heeft kunnen geven aan de verplichting om uit Nederland te vertrekken. In dat geval zal verdachte als ongewenst verklaarde vreemdeling geen strafrechtelijk verwijt kunnen worden gemaakt van zijn illegale verblijf in Nederland.
Het hof neemt op basis van de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde stukken aan dat verdachte thans vanwege zijn psychische gesteldheid medische zorg behoeft.
De overgelegde stukken zien echter niet op de gehele ten laste gelegde periode. Voor zover deze stukken zien op de ten laste gelegde periode bieden deze stukken naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten voor de stellingname dat voor verdachte (destijds) Nederland niet kon verlaten. In tegendeel. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij zelf geen enkele moeite heeft genomen om Nederland te verlaten alsmede dat hij niet terug wil keren naar Bosnië-Herzegovina omdat hij daar niets te zoeken heeft.
Het beroep op overmacht wordt derhalve verworpen.
Ook voor het overige worden strafuitsluitingsgronden niet aanwezig geacht. Verdachte is derhalve strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte verbleef in de periode van 8 juli 2004 tot en met 10 september 2009 als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten, is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 30 december 2010 blijkt - ten nadele van verdachte - dat hij eerder ter zake strafbare feiten is veroordeeld.
Bij de straftoemeting wordt rekening gehouden met de door het hof gehanteerde oriëntatiepunten voor dit delict. Hieruit blijkt dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden is.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte vanwege zijn medisch-psychiatrische gesteldheid detentieongeschikt zou zijn. Om de medische situatie van verdachte te schetsen heeft de raadsman ter terechtzitting stukken die betrekking hebben op de medische gesteldheid van verdachte overgelegd.
Het hof ziet in de door de raadsman overgelegde medische correspondentie aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.
Mr. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.