7.1 Zoals blijkt uit punt 12 van zijn dagvaarding in eerste aanleg beroept [appellant] zich op het zogenaamde gevolgencriterium van art. 7:681 lid 2 BW. Hoezeer hij ook betwist dat hij ermee heeft ingestemd zijn oorspronkelijke functie van algemeen directeur onvoorwaardelijk op te geven, hij heeft zich niet beroepen op een voorgewende of valse reden voor het verleende ontslag.
7.2 De reden voor dat ontslag, te weten verval van zijn unieke functie als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden, ligt geheel in de risicosfeer van Control Seal. Daaraan doet niet toe of af dat [naam president-directeur] de aandelen in het verliesgevende bedrijf heeft gekocht en zelf de functie van president-directeur ging bekleden.
7.3 Door [appellant] is niet, onder verwijzing naar zijn gezondheidstoestand, gesteld dat op Control Seal de verplichting rustte, die zij heeft geschonden, om een extra inspanning te verrichten om hem elders binnen het bedrijf te plaatsen (vgl. Hoge Raad 21 mei 2010, LJN BL6075, JAR 2010/162), hetgeen gelet op de forse inkrimping in 2006 overigens ook niet als mogelijkheid voor de hand lag.
Het hof is daarom van oordeel dat Control Seal de arbeidsovereenkomst met [appellant] in redelijkheid mocht opzeggen.
7.4 Dat neemt niet weg dat deze opzegging toch in zijn gevolgen, in het licht van alle omstandigheden van het geval, kennelijk onredelijk kan zijn. Bij die beoordeling staat voorop dat alle omstandigheden van het geval gewogen moeten worden en dat, als al sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, een volgens een algemene formule berekende schadevergoeding, zoals gevorderd, volgens de Hoge Raad niet toelaatbaar is (zie de arresten van 27 november 2009, LJN BJ6598, JAR 2009/305 en 12 februari 2010, LJN BK4472, JAR 2010/72).
7.5 Het hof acht van belang de volgende omstandigheden, die mede zijn ontleend aan de 'gezichtspuntencatalogus' zoals neergelegd in overweging 19 van het arrest van dit hof (als nevenzittingsplaats van hof Arnhem) d.d. 7 juli 2009, LJN BJ1688, JAR 2009/198.
[appellant] is ontslagen op 56-jarige leeftijd na 22 (ongewogen) dienstjaren om een reden die volledig in de risicosfeer van werkgeefster ligt. Uit de stellingen van [appellant] volgt, dat hij ten tijde van zijn ontslag geen uitzicht had op een andere passende functie. Dat sluit overigens aan bij het aanbod van werkgeefster tot outplacementbegeleiding. [appellant] heeft gewezen op gezondheidsklachten, maar of, en zo ja in hoeverre, die klachten hem beperken op de arbeidsmarkt is niet aangevoerd en ook niet op voorhand aannemelijk. Ten tijde van het ontslag was [appellant] ook niet geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt door ziekte. [appellant] heeft gewezen op zijn leeftijd. Het hof kan zich voorstellen dat [appellant] daarmee bedoelt dat die leeftijd een hindernis vormt voor het vinden van ander passend werk. Er zijn geen aanwijzingen dat zulks anders is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
De reden voor de afwezigheid van [appellant] van maart tot juli 2007 is bestempeld als situatieve arbeidsongeschiktheid na gebleken verschil van inzicht. Dit is evenwel niet de reden geweest voor het ontslag. Gesteld noch gebleken is bovendien dat [appellant] ten aanzien van het verschil van inzicht, en/of het uitblijven van een oplossing daarvoor, een ernstig verwijt treft. Control Seal heeft hem vervolgens vrijgesteld van werk met behoud van salaris terwijl de CWI-procedure liep, en heeft ondertussen geen hulp geboden bij het zoeken naar ander werk, doch wel een bijdrage voor outplacement aangeboden.
7.6 Gelet op de leeftijd van [appellant], de duur van zijn dienstverband, het ontbreken van uitzicht op ander werk, het gegeven dat het inkomen van [appellant] na ontslag ernstig is teruggevallen als gevolg van het feit dat zijn salaris ruim boven het maximum dagloon van de WW lag (waarbij het hof opmerkt dat per 1 januari 2008 dat maximum dagloon € 177,03 bedroeg), en het gegeven dat de ontslaggrond geheel in de risicosfeer ligt van werkgeefster, oordeelt het hof dit ontslag zonder in redelijkheid te nemen maatregelen die de gevolgen ervan verzachten, de aangeboden voorziening weggedacht, in beginsel kennelijk onredelijk. Bij een dergelijk ontslag mag van een goed werkgever enig flankerend beleid worden verwacht ter voorkoming of verzachting van de schadelijke gevolgen voor de werknemer. In hoeverre zulks redelijk is, wordt mede begrensd door de mogelijkheden van de werkgever. In dit geval heeft Control Seal zich verweerd met een beroep op "Habe nichts": haar verlies over 2006 bedroeg ruim 3,2 miljoen euro, over 2007 was dat nog ruim € 685.000,- en in 2008 was sprake van een zeer zwakke liquiditeit.
7.7 Anders dan de kantonrechter acht het hof de periode waarin [appellant] is vrijgesteld van werk geen flankerend beleid in de hiervoor bedoelde zin. Werkgevers hebben in het algemeen ook een eigen respectabel belang bij het niet laten doorwerken van leidinggevenden voor wie ontslag is aangevraagd. Het is de eigen keus geweest van Control Seal om geen arbeidsprestatie van [appellant] te verlangen.
7.8 [appellant] heeft de aangeboden vergoeding een sigaar uit eigen doos genoemd, en gesteld dat het bedrag voor outplacement niet in verhouding staat tot de werkelijke kosten, gezien zijn functie. Voorts heeft hij erop gewezen dat Control Seal wel een voorziening van € 800.000,- heeft getroffen ter uitvoering van het Sociaal Plan.
Door Control Seal is in eerste aanleg, onder verwijzing naar de in overweging 7.6 genoemde cijfers, aangegeven dat een hogere vergoeding dan zij heeft aangeboden een risico schept voor faillissement. In hoger beroep heeft zij dit verweer gehandhaafd. Voor zover zij daarbij verwijst naar producties bij memorie van antwoord, heeft [appellant] daarop weliswaar niet kunnen reageren, maar het hof ziet geen reden om daarvoor alsnog gelegenheid te bieden, nu die stukken onvoldoende nieuw licht werpen op de financiële situatie van Control Seal ten tijde van het ontslag van [appellant].
7.9 Het hof kan de kwalificatie die [appellant] geeft aan het hem gedane aanbod delen: hij kon een ontslagvergoeding of verlenging van de arbeidsduur 'kopen' tegen wegstreping van een groot aantal, anders bij het einde van het dienstverband te verzilveren, verlofdagen. Naar ruwe schatting is de tegenwaarde van die verlofdagen ongeveer 3,5 maand salaris, ofwel ongeveer € 38.500,- bruto. Dat de aangeboden outplacementvergoeding van € 7.000,- in dit geval niet kostendekkend zou zijn, is door Control Seal niet betwist. Anderzijds is door [appellant] niet gesteld welke vergoeding wel toereikend zou zijn.
7.10 Het hof houdt uitdrukkelijk rekening met de slechte financiële positie van Control Seal ten tijde van het ontslag en de voorzienbare periode kort daarna, zoals die in eerste aanleg is gebleken. Dat neemt niet weg dat, afgezet tegen de andere hiervoor genoemde omstandigheden van het geval, een vergoeding van in totaal € 75.000,- bruto aan [appellant] ten laste van Control Seal gevergd had mogen worden, zulks als tegemoetkoming voor de (forse) onmiddellijke inkomensterugval gedurende een gewenningsperiode van enkele maanden alsmede, indien [appellant] dat zou wensen, als voorziening voor outplacementbegeleiding waarbij het daarvoor nodige gedeelte van dat brutobedrag desgewenst rechtstreeks op factuur betaald kon worden aan een door [appellant] uit te kiezen outplacementbureau.
7.11 Nu deze vergoeding niet is aangeboden, oordeelt het hof het ontslag kennelijk onredelijk. Het hof zal genoemd bedrag als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag toewijzen.