ECLI:NL:GHLEE:2011:BP7344

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001961-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed en zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Leeuwarden op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1973 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was niet ter terechtzitting verschenen, maar zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, was wel aanwezig. De verdachte was eerder veroordeeld door de rechtbank Amsterdam tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het rijden op de openbare weg in een motorrijtuig na gebruik van alcoholhoudende drank, met een ademalcoholgehalte van 650 microgram, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs. De politierechter had eerder straffen opgelegd, waaronder een geldboete van € 750,-, een rij-ontzegging van zes maanden en een week hechtenis. Het hof heeft deze straffen opnieuw opgelegd, maar in voorwaardelijke vorm, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de straffen gemotiveerd door te wijzen op de verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheid van de verdachte als verkeersdeelnemer. De verdachte had eerder al twee keer voor soortgelijke overtredingen te maken gehad met de justitie. Het hof heeft de straffen in het kader van normhandhaving en resocialisatie van de verdachte opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de geldboete niet wordt betaald. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een geldboete, een rij-ontzegging en hechtenis.

Uitspraak

parketnummer: 24-001961-10;
parketnummer eerste aanleg: 17-029211-10
Arrest van 10 maart 2011 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer,
op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 31 mei 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de penitentiaire inrichting Amsterdam,
Huis van Bewaring locatie Tafelbergweg te Amsterdam,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van de verdachte,
mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf en een overtreding veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van onder 1 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden.
Voorts heeft de advocaat-generaal subsidiair gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot hechtenis voor de duur van één week.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2009, te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 650 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2009, te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof beschouwt de aanduiding van de plaats van het delict in feit 2, te weten de [straat], als een kennelijke misslag en leest dit verbeterd als: "[straat]". Hierdoor wordt de verdachte niet in enig verdedigingsbelang geschaad.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Anders dan de advocaat-generaal, ziet het hof in deze zaak geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Immers, namens de verdachte zijn door zijn raadsman ter terechtzitting van het hof mondelinge bezwaren opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 maart 2009 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 650 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2.
hij op 16 maart 2009 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116, lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op de overtreding:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden op de openbare weg in een motorrijtuig na het gebruik van alcoholhoudende drank, zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs. Het alcoholgehalte van de adem van de verdachte was op dat moment fors hoger dan de voor hem toegestane 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, te weten 650 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2010, waaruit - ten nadele van de verdachte - blijkt dat hij ter zake van overtreding van zowel artikel 8, als artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994, reeds twee keer eerder is veroordeeld.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. In dit kader is van belang de omstandigheid dat aan de verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2010 de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren is opgelegd.
In het verlengde hiervan heeft de raadsman van de verdachte aan het hof verzocht over te gaan tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Dit om de vicieuze cirkel van detentie-recidive-nieuwe detentie, welke vicieuze cirkel thans gepoogd wordt te doorbreken middels de uitvoering van ISD-maatregel, niet opnieuw te laten ontstaan in de vorm van nieuwe straf(fen) en om de verdachte succesvol te kunnen resocialiseren.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman aldus heeft aangevoerd geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De mate van specifieke recidive van de verdachte met betrekking tot de thans bewezen verklaarde delicten laat daartoe geen ruimte.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd echter aanleiding de straffen die de politierechter aan de verdachte heeft opgelegd wederom aan de verdachte op te leggen, zij het in geheel voorwaardelijke vorm. Aldus wordt zowel tegemoet gekomen aan het in deze zaak te stellen oogpunt van normhandhaving en speciale preventie, als aan de gewenste resocialisatie van de verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 107, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot een geldboete van zevenhonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder onder 1 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte [verdachte] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot hechtenis voor de duur van één week;
beveelt dat de hechtenis niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.