Parketnummer: 24-000308-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-653900-08
Arrest van 8 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 23 januari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W. Coppoolse, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit en heeft de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een geldboete van € 250,- (eventueel in termijnen te voldoen), subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2008, in de gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen, schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 juli 2008, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft gestompt en/of geslagen, getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewijsoverweging
Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Hiertoe is
- kort gezegd - aangevoerd dat verdachte zelf geen gewelddadige handelingen heeft verricht en dat er geen sprake was van een groep en/of samenwerkende personen, zodat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de mishandelingen die een ander, te weten ene [betrokkene 1], jegens aangever heeft gepleegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een veroordeling voor 'in vereniging geweld plegen' in de zin van artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is mogelijk indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast. Op het moment dat verdachte zich op 31 juli 2008 samen met [betrokkene 2] in een coffeeshop in Groningen bevindt, treft [betrokkene 2] ene [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is voor verdachte een onbekende persoon, maar als [betrokkene 2] hem vraagt of [betrokkene 1] in de auto mee terug mag rijden naar [wijk], gaat verdachte daarmee akkoord. Verdachte is vervolgens, met [betrokkene 2] op de passagiersstoel en [betrokkene 1] op de achterbank, in zijn auto naar het [straat] in Groningen gereden, alwaar hij op een gegeven moment de hem bekende [slachtoffer] aan ziet komen rijden.
Verdachte heeft zijn auto vervolgens gekeerd en is achter [slachtoffer] aangereden. Nadat verdachte [slachtoffer] klem heeft gereden, is hij uit zijn auto gestapt, heeft [slachtoffer] op straat bij zijn blouse vastgepakt en is tegen hem gaan schreeuwen. [betrokkene 1], die inmiddels ook uit de auto is gestapt, heeft [slachtoffer] vervolgens tegen het hoofd en het lichaam gestompt en geschopt, waardoor [slachtoffer] op de grond terecht is gekomen. Verdachte heeft toen aangegeven dat het "zo genoeg was geweest", waarna ze in de auto zijn vertrokken.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte met zijn handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat jegens [slachtoffer] is uitgeoefend, om van het in vereniging plegen van geweld te kunnen spreken.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 juli 2008, in de gemeente [gemeente], met een ander, op de openbare weg, het [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het stompen en schoppen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer];
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 31 juli 2008 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd en lichaam is gestompt en geschopt. Door voornoemd handelen is op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn gevoelens van onveiligheid opgewekt bij de omstanders die hier ongewild getuige van zijn geweest. Verdachte heeft geen spijt van zijn handelen. Hij ontwijkt zijn verantwoordelijkheid door te blijven benadrukken dat hij onschuldig is, omdat hij zelf niet geslagen heeft.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 19 januari 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer ter zake van geweldsdelicten. De straffen die hem in dat kader zijn opgelegd, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Bij de strafoplegging slaat het hof voorts acht op de door het hof gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting, die ter zake van openlijke geweldpleging tegen personen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden indiceren.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde, en door de advocaat-generaal gevorderde geldboete onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Het hof acht in de onderhavige zaak een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, een passende en noodzakelijke bestraffing.
Het hof heeft geconstateerd dat er in de appelfase sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in die zin van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van Mens (EVRM), nu niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel op 6 februari 2009 een eindarrest is gewezen. Gelet op de hoogte van voornoemde werkstraf en de geringe overschrijding van die termijn, zal het hof volstaan met de constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 van het EVRM.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier, zijnde mr. Zwerwer buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.