ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6250

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001935-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van uitkeringsfraude door gebrek aan opzet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 1 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor uitkeringsfraude, waarbij hem ten laste was gelegd dat hij opzettelijk gebruik had gemaakt van voorzieningen die betaald werden uit een uitkering, terwijl hij wist dat deze uitkering door misdrijf was verkregen. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om melding te maken van zijn woonsituatie bij de uitkeringsinstantie. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte, mede gezien zijn beperkte taalvaardigheid en de omstandigheden waaronder hij in de woning van de medeverdachte verbleef. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich bewust was van de noodzaak om melding te maken van zijn situatie. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van opzet in strafzaken en de rol van bewijsvoering in het strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001935-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-618024-09
Arrest van 1 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 20 juli 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 31 december 2008, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in strijd met een hem en/of zijn mededader(s) bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten (artikel 65 van) de Algemene bijstandswet en/of (artikel 17 van) de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) opzettelijk - zakelijk weergegeven - voor (de afdeling of dienst Sociale Zaken van) de gemeente [gemeente] verzwegen dat hij, verdachte, samenwoonde, althans een gezamenlijk huishouding voerde, met [medeverdachte] (op haar (woon)adres de [adres] te [plaats]), in elk geval toen (telkens) zijn hoofdverblijf had op ander dan het bij (de afdeling of Dienst Sociale Zaken van) de gemeente [gemeente] bekende adres;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 31 december 2008, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning, gelegen, aldaar aan de [adres], en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten (onder meer) gas en/of water en/of elektriciteit, en/althans opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat de huur voor die woning en/of die (nits)voorzieningen en/of die eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Algemene bijstand en/of de Wet werk en bijstand, welke door [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde, althans een gezamenlijk huishouding voerde, - door valsheid in geschrifte of door het nalaten (tijdig) gegevens te verstrekken of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Vrijspraak
Weliswaar kan aan de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2011, en de verklaring van [medeverdachte], afgelegd ten overstaan van de sociale recherche op 14 januari 2009, het bewijs worden ontleend dat verdachte gedurende een deel van de ten laste gelegde periode het hoofdverblijf bij [medeverdachte] had en daarmee - gelet op artikel 3, vierde lid, van de Wet werk en bijstand - met
[medeverdachte] een gezamenlijke huishouding voerde, maar naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich, gelet op de achtergrond waarmee verdachte zich in de woning van [medeverdachte] bevond, ook bewust is geweest van de noodzaak om hiervan melding te doen bij de uitkeringverstrekkende instantie. Gelet hierop en rekening houden met de/het beperkte taalvaardigheid en -begrip van zowel verdachte als [medeverdachte], kan niet worden bewezen dat verdachte dit opzettelijk heeft nagelaten.
Het hof acht derhalve het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van verdachtes opzet op het nalaten van het aan de uitkeringsinstantie melden van de situatie waarin hij en [medeverdachte] verkeerden, kan evenmin worden bewezen dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat de uitkering van [medeverdachte] door enig misdrijf verkregen zou (kunnen) zijn. Overigens is [medeverdachte] bij arrest van 1 maart 2011 vrijgesproken van het opzettelijk nalaten gegevens te verstrekken aan de uitkeringsinstantie(s).
Gelet op het bovenstaande acht het hof het subsidiair ten laste gelegde eveneens niet wettig en overtuigend bewezen, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van K.J. Reinke als griffier, zijnde mr. K. Lahuis voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.