ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6249

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001872-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van uitkeringsfraude door gebrek aan opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof te Leeuwarden op 1 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor uitkeringsfraude, waarbij het ten laste gelegde feit inhield dat zij opzettelijk had nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de uitkeringsinstantie. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Tijdens de zittingen in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich bewust was van de noodzaak om melding te maken van haar gezamenlijke huishouding met een medeverdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de beperkte taalvaardigheid en -begrip van zowel de verdachte als de medeverdachte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van opzet in strafzaken en de noodzaak van bewijs dat aan de vereisten van de wet voldoet.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001872-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-618025-09
Arrest van 1 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 20 juli 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2002 tot en met 31 december 2008, te [plaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in strijd met een haar en/of haar mededader(s) bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten (artikel 65 van) de Algemene bijstandswet en/of (artikel 17 van) de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) opzettelijk - zakelijk weergegeven - voor (de afdeling of dienst Sociale Zaken van) de gemeente Leeuwarden verzwegen dat zij, verdachte, samenwoonde, althans een gezamenlijk huishouding voerde, met [medeverdachte], in elk geval
[medeverdachte] toen (telkens) zijn hoofdverblijf had op haar, verdachtes, (woon)adres de [adres] te [plaats].
Vrijspraak
Weliswaar kan aan de verklaring van verdachte, op 14 januari 2009 afgelegd tegenover de sociale recherche, en de verklaring van [medeverdachte], afgelegd ten overstaan van de sociale recherche op 13 januari 2009, het bewijs worden ontleend dat [medeverdachte] gedurende een deel van de ten laste gelegde periode zijn hoofdverblijf bij verdachte had en verdachte daarmee - gelet op artikel 3, vierde lid, van de Wet werk en bijstand - met [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding voerde, maar naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich, gelet op de achtergrond waarmee [medeverdachte] zich in de woning van verdachte bevond, ook bewust is geweest van de noodzaak om hiervan melding te doen bij de uitkeringverstrekkende instantie. Gelet hierop en rekening houdend met de/het beperkte taalvaardigheid en -begrip van zowel verdachte als [medeverdachte], kan niet worden bewezen dat verdachte dit opzettelijk heeft nagelaten.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van K.J. Reinke als griffier, zijnde mr. K. Lahuis voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.