ECLI:NL:GHLEE:2011:BP5192

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002244-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak met betrekking tot minderjarige en zorgvuldigheidseisen bij politieverhoren

In deze zaak heeft het gerechtshof Leeuwarden op 21 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, een minderjarige, was beschuldigd van medeplegen van brandstichting op 20 oktober 2008. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat het hof van oordeel was dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de brandstichting. De verklaringen van de medeverdachten werden als onbetrouwbaar beschouwd, omdat deze pas weken na de brand waren afgelegd en er twijfels bestonden over de afstemming van hun verklaringen. Bovendien was de verdachte ten tijde van de politieverhoren pas zeventien jaar oud en was hij niet gewezen op zijn recht op verhoorsbijstand. Dit leidde tot de conclusie dat de zorgvuldigheidseisen voor een eerlijk proces niet waren nageleefd. De verklaringen van de verdachte tijdens de politieverhoren werden niet als bewijs gebruikt, wat resulteerde in de vrijspraak. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De kosten van het geding werden voor ieder der partijen vastgesteld op eigen kosten.

Uitspraak

parketnummer: 24-002244-09
parketnummer eerste aanleg: 18-641078-08
Arrest van 21 februari 2011 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 3 augustus 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. Th. Pluijter, advocaat te Groningen.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen en heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de jeugdreclassering, hetgeen ook kan inhouden dat de verdachte in behandeling zal gaan bij de Forensische Jeugd Polikliniek van Accare of een soortgelijke instelling,
alsmede tot een taakstraf, bestaande in een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun respectieve vorderingen, dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5], [benadeelde 11], [benadeelde 12], [benadeelde 13], [benadeelde 14], [benadeelde 15], [benadeelde 17], [benadeelde 18] en [benadeelde 19] geheel zal toewijzen en dat het hof de vorderingen van de overige benadeelde partijen gedeeltelijk zal toewijzen, te weten: [benadeelde 6] tot een bedrag van € 550,-, [benadeelde 7] tot een bedrag van € 500,-, [benadeelde 8] tot een bedrag van € 500,- [benadeelde 9] tot een bedrag van € 500,- en bootopslag "[bedrijf]" tot een bedrag van € 18.713,14.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de benadeelde partijen
[benadeelde 6], [benadeelde 7], [benadeelde 8], [benadeelde 9] en bootopslag "[bedrijf]" in het overige deel van hun respectieve vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren.
Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen welke geheel of gedeeltelijk zullen worden toegewezen tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen en zal bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is tot vergoeding van de schade.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof komt tot een andere beslissing dan de eerste rechter.
Reeds daarom zal het vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een loods (toebehorende aan [benadeelde 1], aangifte 1a) gelegen aan de [straat], immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk piepschuim en/of kratten, in elk geval een brandbare stof of stoffen, opzettelijk in brand gestoken met behulp van een aansteker, in elk geval in aanraking gebracht met open vuur, tengevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die loods en de daarin aanwezige goederen en de in de buurt van die loods aanwezige goederen, te duchten was, te weten
- fietsen en kano's en bouwmaterialen, toebehorende aan [slachtoffer 1] (aangifte blz. 80) en
- een camper met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 2] (aangifte 1) en
- een speedboot, toebehorende aan [benadeelde 6] (aangifte 2) en
- een kampeerwagen met daarin opgeslagen goederen, toebehorende aan [benadeelde 10] (aangifte 3) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 11] (aangifte 4) en
- een motorboot met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 19] (aangifte 5) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 3] (aangifte 6) en
- een boot, toebehorende aan [slachtoffer 4] (aangifte 7) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 5] (aangifte 8) en
- een camper met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 6] (aangifte 9) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 12] (aangifte 10) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 7] (aangifte 11) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 2] (aangifte 12) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 13] (aangifte 13) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 8] (aangifte 14) en
- een boot met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 9] (aangifte 15) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 7] (aangifte 16) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 14] (aangifte 17) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 10] (aangifte 18) en
- diverse materialen, toebehorende aan [slachtoffer 11] (aangifte 19) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 12] (aangifte 20) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 8] (aangifte 21) en
- een caravan met inboedel en een boottrailer, toebehorende aan [slachtoffer 13] (aangifte 22) en
- een vouwwagen met inboedel, toebehorende aan [slachtoffer 14] (aangifte 23) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 3] (aangifte 24) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 15] (aangifte 25) en
- een boot met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 16] (aangifte 26) en
- een aanhangwagen met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 17] (aangifte 27) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 18] (aangifte 28) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 5] (aangifte 29) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 9] (aangifte 30) en
- een caravan met inboedel, toebehorende aan [benadeelde 4] (aangifte 31).
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof komt tot deze beslissing op grond van het volgende.
Technisch - en daarmee objectief - bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde ontbreekt
Over de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde brandstichting hebben de medeverdachten, de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], verklaringen afgelegd bij de politie die belastend zijn voor de verdachte.
Het hof acht deze verklaringen echter - waar het de beweerdelijke betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde betreft - onbetrouwbaar, nu deze verklaringen eerst op 9 december 2008, derhalve ongeveer zeven weken nadat de ten laste gelegde brandstichting heeft plaatsgevonden, zijn afgelegd. Het hof kan - mede gelet op dit tijdsverloop - niet uitsluiten dat de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, met het doel om (een wezenlijke rol in) de brandstichting in de schoenen van de verdachte te schuiven.
Het hof zal op grond van het bovenstaande de verklaringen die [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] bij de politie hebben afgelegd niet gebruiken als bewijsmiddel.
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn aanwezigheid op de plaats van het delict en zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde brandstichting.
Op 15 en 16 december 2008 heeft de verdachte in een verhoor bij de politie erkend dat hij aanwezig is geweest op de plaats van het delict en dat hij heeft gezien dat daar brand werd gesticht door [medeverdachte 2]. Voorts heeft de verdachte toen verklaard dat tevoren, in zijn aanwezigheid, door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gesproken over het stichten van brand in de [bedrijf] en dat hij vervolgens met hen naar die loods is gegaan.
Op 18 december 2008, bij het verhoor door de rechter-commissaris in de rechtbank Groningen ter gelegenheid van de toetsing van de rechtmatigheid van de in verzekeringstelling en van de vordering tot bewaring, heeft de verdachte - blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal - summier verklaard te blijven bij de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd.
Echter, gelet op de omstandigheid dat de verdachte op dat moment reeds op drie verschillende data een verklaring bij de politie heeft afgelegd, is niet duidelijk naar welke van die drie verklaringen de verdachte hiermee heeft bedoeld te verwijzen. Daarmee kan aan dit onderdeel van dat verhoor geen bewijswaarde worden toegekend.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte erkend dat hij aanwezig is geweest op de plaats van het delict en dat hij heeft gezien dat daar brand werd gesticht door [medeverdachte 2]. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij het door de broers [naam] vooraf uitgesproken voornemen tot brandstichting geen moment heeft beschouwd als een serieus plan waaraan uitvoering zou worden gegeven, maar enkel als een gekkigheid van hen. De verdachte heeft met dit laatste het ten laste gelegde opzet - en impliciet tevens het ten laste gelegde medeplegen - betwist.
Als verklaring voor zijn aanwezigheid bij de [bedrijf] heeft verdachte aangegeven met de broers [naam] te zijn meegegaan om piepschuim te halen om dat elders - op het strandje nabij de [straat] - als aansteekmateriaal te gebruiken voor een kampvuurtje waarbij een grotere groep [plaats]-jeugd aanwezig zou zijn.
Nu het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet zal gebruiken als bewijsmiddel, niet duidelijk is naar welke verklaring de verdachte heeft bedoeld te verwijzen in het verhoor door de rechter-commissaris en de verdachte daarnaast ter terechtzitting van het hof het ten laste gelegde opzet - en tevens het ten laste gelegde medeplegen, heeft betwist - vormt hetgeen de verdachte heeft verklaard in de politieverhoren op 15 en 16 december 2008 het dragende element in een bewijsvoering ter zake van het hem ten laste gelegde.
Gelet hierop dienen aanmerkelijke zorgvuldigheidseisen te worden gesteld aan de wijze waarop de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd op 15 en
16 december 2008 tot stand zijn gekomen. Bezien in dit licht acht het hof van wezenlijk belang dat de verdachte ten tijde van deze verhoren de zeventienjarige leeftijd had en dat niet is gebleken dat hij in verband met zijn minderjarigheid een raadsman heeft kunnen raadplegen, voorafgaand aan deze verhoren, of hem is gewezen op de mogelijkheid van bijstand van een andere vertrouwenspersoon tijdens deze verhoren. Eerst op 18 december 2008, bij het hierboven genoemde verhoor door de rechter-commissaris, werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman.
Nu de minderjarige verdachte vóórafgaand aan de politieverhoren op 15 en 16 december 2008 op zijn consultatierecht, noch op zijn recht op verhoorsbijstand is gewezen en tijdens genoemde verhoren hiervan derhalve geen gebruik heeft kunnen maken, is niet voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die in het kader van een eerlijk proces gesteld dienen te worden aan bedoelde verhoren en zal het hof de resultaten van die verhoren niet gebruiken als bewijsmiddel.
Op grond van het bovenstaande ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is het volgende gebleken.
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben zich in het geding in eerste aanleg gevoegd. Deze benadeelde partijen zijn in hun respectievelijke vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en hebben zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van hun in eerste aanleg gedane respectievelijke vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vorderingen beslissen.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 3] hebben zich in het geding in eerste aanleg gevoegd. Deze benadeelde partijen zijn in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in hun respectievelijke vorderingen en hebben zich binnen de grenzen van hun respectievelijke vorderingen in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Derhalve duurt de voeging ter zake van hun in eerste aanleg gedane respectievelijke vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partijen [benadeelde 6], [benadeelde 7], [benadeelde 9] en bootopslag "[bedrijf]" hebben zich in het geding in eerste aanleg gevoegd. De respectievelijke vorderingen van deze benadeelde partijen zijn in eerste aanleg deels toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en deze benadeelde partijen hebben zich binnen de grenzen van hun respectievelijke vorderingen in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Derhalve duurt de voeging ter zake van hun in eerste aanleg gedane respectievelijke vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft zich in het geding in eerste aanleg gevoegd.
De vordering van deze benadeelde partij is in eerste aanleg deels toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en deze benadeelde partij heeft zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort tot het bedrag dat in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is tenslotte gebleken dat de benadeelde partijen [benadeelde 5], [benadeelde 11], [benadeelde 12], [benadeelde 13], [benadeelde 14], [benadeelde 15], [benadeelde 17], [benadeelde 18] en [benadeelde 19] zich in het geding in eerste aanleg hebben gevoegd en dat hun respectievelijke vorderingen geheel zijn toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van hun respectievelijke vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De hierboven genoemde benadeelde partijen, met uitzondering van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 4], dienen in verband met de vrijspraak van de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun respectievelijke vorderingen.
Het hof acht termen aanwezig te bepalen dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen van dit geding.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3], [benadeelde 6], [benadeelde 7], [benadeelde 9], bootopslag "[bedrijf]", [benadeelde 8], [benadeelde 5], [benadeelde 11], [benadeelde 12], [benadeelde 13],
[benadeelde 14], [benadeelde 15], [benadeelde 17], [benadeelde 18] en [benadeelde 19] niet-ontvankelijk in hun respectievelijke vorderingen;
bepaalt dat de hierboven genoemde benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Wiarda is buiten staat dit arrest te ondertekenen.