Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft bij twee verschillende gelegenheden een persoon gedwongen geld op te nemen uit een pinautomaat. Beide aangevers waren nietsvermoedend geld aan het pinnen, toen zij plotsklaps werden geconfronteerd met verdachte, die hen met behulp van een vuurwapen dwong geld af te geven. [slachtoffer 1], aangever van het onder 1 bewezen verklaarde feit, werd - terwijl hij het wapen voelde 'prikken' in zijn zijde - van zijn reeds gepinde geld beroofd en werd door verdachte gesommeerd om nog tweemaal geld op te nemen.
Bleef het bij [slachtoffer 1] nog beperkt tot bedreiging met geweld, bij [slachtoffer 2], aangever van het onder 2 bewezen verklaarde, heeft verdachte het vuurwapen daadwerkelijk gebruikt.
Tijdens een worsteling werd een schot zodanig dicht bij het gezicht van aangever gelost, dat hij aangezichts- en oogletsel opliep als gevolg van kennelijk daardoor vrijgekomen kruitsporen en hitte. Daarna heeft verdachte hem met het wapen enkele malen op het hoofd geslagen.
Het laat zich raden dat het gebeuren bij beide aangevers, en met name bij [slachtoffer 2], sporen heeft nagelaten. Uit de toelichting op zijn vordering als benadeelde partij blijkt dat laatstgenoemde aangever in zijn land van herkomst (Kosovo) persoonlijk uiterst pijnlijke verliezen heeft geleden, hetgeen de op zichzelf al traumatische gevolgen van het handelen van verdachte heeft versterkt. Aangever lijdt sindsdien - onder meer - aan slapeloosheid, concentratie- en paniekstoornissen, nachtmerries en een basaal gevoel van onveiligheid.
Hoewel het zwaartepunt van hetgeen bewezen is verklaard gelegen is bij de feiten 1 en 2, neemt het hof tevens in aanmerking dat verdachte een medewerkster van een hem hulp en begeleiding verlenende instantie heeft bedreigd en dat hij zich in meerdere opzichten heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 december 2010, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Oplegging van een door de gedragsdeskundigen voorgestelde ambulante behandeling acht het hof, evenals de reclassering in haar rapportage van 12 februari 2010, niet in de rede liggend. Verdachte heeft in Nederland een adres noch een verblijfstitel, hetgeen de uitvoerbaarheid van een dergelijke behandeling in hoge mate zou hinderen. Voorts zou oplegging van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel een zodanige beperking meebrengen aangaande de maximale duur van de op te leggen gevangenisstraf, dat daarmee naar het oordeel van het hof geen recht zou worden gedaan aan de ernst van de feiten.
Alles afwegende zal het hof aan verdachte - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - een gevangenisstraf opleggen van na te melden duur.
Onttrekking aan het verkeer
De door het hof aan het verkeer te onttrekken voorwerpen, te weten:
- een doos met 25 platspatronen 9 mm,
- 7 platspatronen 9 mm,
- een gaspistool, merk Umarex Walther P22, met metalen opzetstuk (schietbeker),
- 64 knalpatronen,
- een ploertendoder in een hoesje,
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Immers met behulp van die voorwerpen zijn de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten begaan dan wel behoren zij aan verdachte toe, zijn zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten aangetroffen en kunnen zij dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Voorts betreft het voorwerpen van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.