ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4855

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
\200.050.394/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming van een overeenkomst en de voortzetting van onderhandelingen tussen joint venture partners

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Sanitech Holding B.V. tegen een vonnis van de Rechtbank Groningen. De zaak betreft een geschil tussen Sanitech en Montarlot Beheer B.V. over de totstandkoming van een overeenkomst en de voortzetting van onderhandelingen na een joint venture. De joint venture, die in 2005 werd aangegaan, had als doel de ontwikkeling en productie van beheer- en registratiesystemen voor sanitaire watervoorzieningen. In 2006 verslechterde de relatie tussen de partijen, waarna Sanitech aangaf geen verdere samenwerking te willen. Sanitech vorderde in eerste aanleg onder andere dat Montarlot zou worden veroordeeld tot ondertekening van overeenkomsten en medewerking aan de liquidatie van de joint venture-vennootschappen. De rechtbank wees deze vorderingen af, wat leidde tot het hoger beroep.

In het hoger beroep heeft Sanitech vier grieven ingediend, die zich richtten tegen de vaststellingen van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de grieven niet opgingen, omdat de rechtbank de feiten juist had vastgesteld. Het hof concludeerde dat er geen recht was op voortzetting van de onderhandelingen, omdat Montarlot een voorbehoud had gemaakt over de ondertekening van de overeenkomsten en de voorwaarden die daaraan verbonden waren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Sanitech in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en voorwaarden bij het aangaan van overeenkomsten, vooral in het kader van joint ventures. Het hof oordeelde dat het niet opnemen van een vrijwaringsclausule door Sanitech de argwaan bij Montarlot vergrootte, en dat het beroep van Montarlot op de gestelde termijn voor ondertekening van de overeenkomsten gerechtvaardigd was. De uitspraak bevestigt dat partijen zich aan hun afspraken moeten houden en dat het afbreken van onderhandelingen onder bepaalde omstandigheden onaanvaardbaar kan zijn.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 januari 2011
Zaaknummer 200.050.394/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Sanitech Holding B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Sanitech,
advocaat: mr. J.W.B. van Till, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
Montarlot Beheer B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Montarlot,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 19 oktober 2009 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 november 2009 is door Sanitech hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Montarlot tegen de zitting van 8 december 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"dat het Uw Gerechtshof behage te vernietigen het op 19 oktober 2009 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen tussen partijen gewezen vonnis voor zover daarin afwijzende beslissingen en motiveringen zijn vervat ten aanzien van de vordering van appellante en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellante alsnog toe te wijzen met dien verstande, en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties".
Bij memorie van antwoord is door Montarlot verweer gevoerd met als conclusie:
"dat Uw Gerechtshof het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen op 19 oktober 2009 tussen partijen gewezen vonnis, voor zoveel nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, zal bekrachtigen en Sanitech zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep".
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Sanitech heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Grief I richt zich tegen diverse feiten die de rechtbank in het vonnis heeft vastgesteld. Het hof zal de bestreden feiten voorshands buiten beschouwing laten en daarop zo nodig naderhand terugkomen. Met inachtneming van deze overweging staat in hoger beroep in ieder geval het volgende vast.
1.1 In 2005 zijn Sanitech en Montarlot een joint venture aangegaan op het gebied van de ontwikkeling en productie van beheer- en registratiesystemen voor sanitaire watervoorzieningen. Sanitech maakt onderdeel uit van de groep De Melker. De heer [naam bestuurder Montarlot] is bestuurder/enig aandeelhouder van Montarlot.
1.2 De joint venture is destijds vormgegeven door een gezamenlijk belang in de vennootschappen Protho BV en Thorin Control BV (kortweg Thorin te noemen). Deze bedrijven waren in 2001 opgericht door Montarlot en Synspec, het bedrijf van de broer van [naam bestuurder Montarlot]. In de joint venture hield Montarlot zich bezig met de techniek, terwijl Sanitech werd belast met de verkoop en de financiën.
1.3 In de loop van 2006 is de verhouding tussen partijen verslechterd. Uiteindelijk heeft Sanitech aangegeven geen verdere samenwerking met Montarlot te willen.
1.4 Partijen zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden, waarbij mr. Brouwer is opgetreden namens [naam bestuurder Montarlot] en mr. Wilod Versprille namens De Melker. Op 13 februari 2008 hebben besprekingen plaatsgehad waarvan de resultaten met instemming van De Melker zijn vastgelegd in een e-mail van de fiscaal adviseur van [naam bestuurder Montarlot] van dezelfde datum. In deze e-mail zijn de hoofdlijnen van een voorstel tot ontvlechting van Protho en Thorin vastgelegd. Dat voorstel kwam er op neer dat de eigendom van Protho bij Montarlot zou komen te liggen, en dat Thorin eigendom van De Melker zou worden, waarbij door De Melker € 185.000,-- aan Montarlot zou worden voldaan.
1.5 Bij brief van 11 juni 2008 heeft mr. Van Veen namens Sanitech de intentieovereenkomst van 13 februari 2008 buitengerechtelijk ontbonden en De Melker aansprakelijk gesteld voor alle schade die het gevolg is van de daaraan ten grondslag liggende tekortkoming.
1.6 Nadat partijen vervolgens opnieuw in gesprek waren geraakt over de mogelijkheden en voorwaarden van een ontvlechting van de samenwerking, heeft de raadsman van Sanitech aan mr. Brouwer op 11 juni 2009 toegezonden de 'definitieve versies van de Overeenkomsten zoals deze door partijen zouden kunnen worden ondertekend in het kader van de ontvlechting'. In de bewuste e-mail wordt Montarlot gevraagd of zij zich met deze overeenkomsten (een ontvlechtings- en een kwijtingsovereenkomst) kan verenigen. Enige betaling van De Melker aan Montarlot maakt daarvan geen onderdeel meer uit.
1.7 In een e-mail van 23 juni 2009 antwoordt mr. Brouwer dat [naam bestuurder Montarlot] bereid is de overeenkomsten te tekenen mits ondertekening zo spoedig mogelijk plaatsvindt: "De heer [naam bestuurder Montarlot] stelt als uiterste termijn 14 juli 2009. Vanaf die datum acht zij zich volledig vrij". Deze e-mail eindigt met de mededeling dat een kopie naar [naam bestuurder Montarlot] is verzonden en dat per ommegaande correctie zal volgen indien het standpunt van [naam bestuurder Montarlot] niet correct is weergegeven.
1.8 Op 24 juni 2009 mailt mr. Brouwer aan de raadsman van Sanitech dat de accountant van [naam bestuurder Montarlot] nog wat opmerkingen heeft over de redactie van de kwijtingsovereenkomst: "Hij is bang voor ongewenste fiscale consequenties". In de eerste week van juli 2009 is dit van de zijde van Montarlot telefonisch toegelicht en is het verzoek gedaan een fiscaal vrijwaringsbeding te bespreken met de fiscalist van Sanitech.
1.9 Bij brief van 10 juli 2009 bericht de raadsman van Sanitech aan de raadsman van Montarlot dat de kwijtingsovereenkomst tekstueel is aangepast. Hij voegt daaraan toe dat de nog opgeworpen suggestie van het opnemen van een zogenaamde vrijwaringsverklaring in de kwijtingsovereenkomst niet in de overeenkomst is opgenomen omdat daarvoor geen aanleiding bestaat.
1.10 Op 15 juli 2009 zijn namens Sanitech overeenkomsten ter ondertekening aan Montarlot gezonden. In die overeenkomsten is geen vrijwaringsverklaring opgenomen. Namens Montarlot zijn die overeenkomsten niet getekend.
Het geschil
2. Sanitech heeft kort gezegd primair gevorderd dat Montarlot onder verbeurte van dwangsommen wordt veroordeeld (i) tot ondertekening van de overeenkomsten, (ii) tot het verlenen van alle noodzakelijke medewerking aan de liquidatie van Protho en Thorin en (iii) tot het bevestigen aan de heer Quist van de firma Electro-Watt BV dat alle bij laatstgenoemde door Thorin/De Melker geplaatste maar nog niet uitgeleverde orders per onmiddellijk dienen te worden uitgeleverd. Subsidiair strekt de vordering tot het te goeder trouw heropenen van de onderhandelingen. Deze vorderingen zijn door de rechtbank afgewezen.
De beoordeling van het geschil
3. De grieven II, III en IV bevatten geen stellingen die door de rechtbank niet al gemotiveerd zijn verworpen. Het hof acht de bestreden overwegingen van de rechtbank juist. Deze grieven falen om die reden. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
4. Uit de toelichting blijkt dat aan de grieven het standpunt ten grondslag ligt dat de voorzieningenrechter ten onrechte van belang heeft geacht dat Montarlot het voorbehoud heeft gemaakt (a) dat de ondertekening van de overeenkomsten diende te geschieden uiterlijk op 14 juli 2009 en (b) dat in de kwijtingsovereenkomst een fiscale vrijwaring diende te worden opgenomen.
5. Dat de genoemde termijn op zichzelf onredelijk zou zijn, is gesteld noch gebleken. In tegendeel, in haar inleiding op de grieven gaat Sanitech er zelf van uit dat het Montarlot in beginsel vrij stond om een voorbehoud te maken ten aanzien van de uiterste datum waarop een schriftelijke overeenkomst tussen partijen diende te zijn ondertekend. Wat zij aanvoert, komt er op neer dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Montarlot zich op dit voorbehoud beroept. Het hof kan Sanitech in deze redenering niet volgen.
6. Voor zover met de grieven is bedoeld dat Montarlot de genoemde termijn eind juni 2009 in redelijkheid niet meer kon stellen, overweegt het hof dat daartoe onvoldoende is aangevoerd. Aannemelijk is juist dat Montarlot deze voorwaarde wel kon stellen. Sanitech was immers van oordeel dat geen sprake was van enig risico dat met de fiscale vrijwaring zou kunnen worden afgedekt, en zij is inmiddels ook bereid een fiscale vrijwaring in de overeenkomst op te nemen. Zij heeft niet onderbouwd waarom zij indertijd toch bezwaren had tegen een toevoeging waaruit volgens haar zelf (voor haar) geen bloed kon vloeien. Terecht heeft de voorzieningenrechter dan ook geoordeeld dat juist het niet opnemen van de vrijwaringsclausule de argwaan bij Montarlot alleen maar heeft vergroot.
7. Sanitech voert aan dat de genoemde termijn niet noodzakelijk was. Bij de bepaling ervan is Montarlot er volgens haar namelijk ten onrechte vanuit gegaan dat uiterlijk op 15 juli 2009 het verstek diende te worden gezuiverd in een procedure die de Melker tegen Sanitech had aangespannen. Zuivering was echter ook na die datum mogelijk, en heeft daadwerkelijk pas op 2 september 2009 plaatsgehad, aldus Sanitech. Naar het oordeel van het hof kan het feit dat het verstek in de genoemde procedure na het verstrijken van de termijn nog kon worden gezuiverd, niet de conclusie dragen dat aan Montarlot geen beroep toekomt op de gestelde termijn. Zij heeft die termijn immers niet afhankelijk gesteld van het verstrijken van de termijn die geldt voor zuivering van het verstek in de genoemde procedure, maar heeft die slechts gekoppeld aan een rolzitting waarop die zuivering kon plaatsvinden.
8. Van Montarlot kon niet worden verlangd dat zij de voorwaarde op enig moment herhaalde of dat zij Sanitech er tegen het einde van die termijn op wees dat de voorwaarde onverkort werd gehandhaafd. Niets wordt immers aangevoerd dat ook maar de suggestie rechtvaardigt dat Sanitech in redelijkheid heeft kunnen menen dat die termijn niet langer gold. Ook is het hof niet gebleken van enige in de risicosfeer van Montarlot gelegen omstandigheid die een beroep op de termijn onaanvaardbaar zou maken. Bij dat oordeel is met name van belang dat Montarlot telefonisch en ondubbelzinnig aan Sanitech te kennen heeft gegeven dat zij als voorwaarde de genoemde vrijwaring stelde, en dat van de zijde van Sanitech op 10 juli 2009 vervolgens aan Montarlot te kennen is gegeven dat zij geen aanleiding zag de vrijwaringsverklaring in de kwijtingsovereenkomst op te nemen. Mede gelet op dat standpunt is de stelling van Sanitech onbegrijpelijk dat zij er na 14 juli 2009 nog op heeft vertrouwd dat de overeenkomst tussen partijen tot stand zou komen. Onder de hiervoor besproken omstandigheden is dus (evenmin) sprake van het ongeoorloofd afbreken van onderhandelingen.
De slotsom
9. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van Sanitech als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep II, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van 19 oktober 2009, waarvan beroep;
veroordeelt Sanitech in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Montarlot tot aan deze uitspraak op € 313,- aan verschotten en € 894,= aan salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, M.M.A. Wind en
G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 januari 2011 in bijzijn van de griffier.