ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4809

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.957/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ontheffing van het gezag over een minderjarige met ernstige problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontheffing van het gezag van de moeder over haar dochter, [naam kind 1]. De rechtbank Leeuwarden had op 28 april 2010 de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over [naam kind 1], die geboren is op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen perspectief is op terugplaatsing van [naam kind 1] bij de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat [naam kind 1] een kwetsbaar meisje is met een laag IQ, een reactieve hechtingsstoornis en een ernstig beschadigd centraal zenuwstelsel. De moeder heeft onvoldoende pedagogische vaardigheden om met de problematiek van [naam kind 1] om te gaan, en het hof is van mening dat de thuissituatie van de moeder niet stabiel genoeg is voor de terugplaatsing van het kind.

Het hof heeft de relevante wetgeving, zoals artikel 1:266 en 1:268 BW, in overweging genomen. Het hof concludeert dat de ontheffing van het gezag gerechtvaardigd is, ondanks het verzet van de moeder. De moeder heeft verklaard dat zij bereid is om [naam kind 1] in het pleeggezin te laten opgroeien zolang zij daar gelukkig is, maar het hof oordeelt dat deze bereidverklaring niet in voldoende mate gericht is op het belang van [naam kind 1]. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt dat de moeder recht heeft op informatie over [naam kind 1], en dat BJZ haar hierover zal informeren. De beslissing van het hof is genomen in het belang van het kind, dat recht heeft op duidelijkheid en stabiliteit in haar leven.

Uitspraak

Beschikking d.d. 18 januari 2011
Zaaknummer 200.071.957
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
1. [naam vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [naam pleegouders],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders,
3. Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 28 april 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden de vader en de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam kind 1] (hierna: [naam kind 1]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en de voogdij over de minderjarige opgedragen aan BJZ.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 28 juli 2010, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 28 april 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 12 november 2010, heeft de raad het verzoek bestreden en het hof verzocht het beroep tegen de beschikking van 28 april 2010 af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
8 november 2010 met bijlagen, van BJZ.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [naam kind 1] haar mening niet kenbaar gemaakt.
Ter zitting van 10 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de heer W. Kelderhuis namens de raad. Namens BJZ zijn verschenen mevrouw E. Huigen en de heer De Jong. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de vader en de pleegouders niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De vader en de moeder zijn op 9 juni 2004 met elkaar gehuwd. Hoewel de vader niet de biologische vader is van [naam kind 1], heeft hij haar op 16 juli 2004 wel erkend. De ouders zijn op 24 februari 2006 van elkaar gescheiden. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [naam kind 1] belast gebleven.
2. De moeder heeft [naam kind 1] in oktober 2005 op eigen initiatief naar het (huidige) pleeggezin (oom en tante moederszijde) gebracht. Op 2 maart 2006 is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] uitgesproken. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] zijn meerdere malen verlengd, laatstelijk tot 10 mei 2010.
3. De raad heeft de rechtbank - bij inleidend verzoek van 30 november 2009 - verzocht de ouders gedwongen te ontheffen van het gezag over [naam kind 1] en voorgesteld om BJZ tot voogd(es) te benoemen.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
5. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
6. Op grond van artikel 1:268 lid 2 onder a BW kan een ontheffing, ondanks verzet van de ouder, worden uitgesproken indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
7. [naam kind 1] (thans 13 jaar oud) is een beschadigd kind, onder meer omdat zij in het verleden getuige is geweest van huiselijk geweld in de thuissituatie. Bij [naam kind 1] is bovendien een Foetaal Alcohol Spectrum Stoornis (FAS) geconstateerd, hetgeen veroorzaakt wordt door veel en/of regelmatig alcoholgebruik door de moeder tijdens de zwangerschap. Hoewel de moeder stelt dat er bij [naam kind 1] geen sprake is van FAS, blijkt in de brief van 19 april 2010 van Lentis van het tegendeel. Het alcoholgebruik van de moeder tijdens haar zwangerschap heeft bij [naam kind 1] tot blijvende schade geleid.
8. De moeder bestrijdt dat zij ongeschikt of onmachtig is om [naam kind 1] te verzorgen en op te voeden. Hoewel zij accepteert dat [naam kind 1] voorlopig bij de pleegouders verblijft, acht zij zich in staat om op termijn haar opvoeding en verzorging op zich te nemen. Zij verwijst daarbij naar de omstandigheid dat haar beide andere kinderen, [naam kind 2] (thans 3 jaar oud) en [naam kind 3] (thans 2 jaar oud) bij haar verblijven. Door BJZ is de thuissituatie voor deze kinderen kennelijk voldoende veilig geacht. BJZ heeft daarentegen nauwelijks pogingen ondernomen om tot contactherstel tussen de moeder en [naam kind 1] over te gaan. Dat is voor de moeder de reden geweest om de medewerking met BJZ stop te zetten. Dat op dit moment een perspectief tot terugplaatsing van [naam kind 1] bij de moeder ontbreekt is de schuld van BJZ. De moeder stelt leerbaar te zijn. Zij wil het gezag behouden om in de toekomst ook voor [naam kind 1] te zorgen.
9. Daargelaten dat het hof niet overtuigd is van de stabiliteit van de thuissituatie van de moeder, is bij [naam kind 1] sprake van zeer specifieke en ernstige problematiek. Zij is een kwetsbaar meisje met een laag IQ en een reactieve hechtingsstoornis. Daarnaast is haar centrale zenuwstelsel ernstig beschadigd. Zij is in haar jeugd in haar basisvertrouwen geschaad. Tijdens de kerstdagen van 2008 is een bezoek bij de moeder zodanig uit de hand gelopen dat [naam kind 1] haar moeder niet meer wilde zien. De moeder heeft onvoldoende oog voor de ernst van de problemen en heeft onvoldoende pedagogische vaardigheden om met die problematiek om te gaan. [naam kind 1] is ingegroeid in het pleeggezin waar ze vanaf 2005 woont. Zij wil ook zelf daar blijven wonen. Zij heeft recht op duidelijkheid omtrent dat verblijf, zonder de spanningen van de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Daar komt nog bij dat de problematiek van [naam kind 1] in de afgelopen jaren zodanig is verergerd, dat niet eens zeker is dat zij in het pleeggezin zal kunnen blijven wonen.
Het hof is dan ook van oordeel dat er geen perspectief is op terugplaatsing van [naam kind 1] bij de moeder.
10. De moeder heeft verklaard bereid te zijn [naam kind 1] in het pleeggezin te laten opgroeien "zolang zij daar gelukkig is". Zij houdt echter vast aan haar wens dat [naam kind 1] op termijn weer bij haar komt wonen. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is die geclausuleerde bereidverklaring in onvoldoende mate gericht op het belang van [naam kind 1] en staat deze niet in de weg aan het uitspreken van een ontheffing van het ouderlijk gezag.
11. Een ontheffing van het gezag betekent niet dat de moeder geen recht meer heeft op informatie aangaande [naam kind 1]. Het hof gaat ervan uit dat BJZ, als instantie welke met de voogdij over [naam kind 1] is belast, de moeder regelmatig informeert betreffende [naam kind 1]. Daarnaast wenst het hof op te merken dat indien [naam kind 1] contact wenst met de moeder, het ervan uitgaat dat BJZ - indien dit in het belang van [naam kind 1] wordt geacht - zich zal inspannen een dergelijk contact tot stand te (laten) brengen.
Slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, D.J. Keur en
A. Dijkstra, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 januari 2011 in bijzijn van de griffier.