Parketnummer: 24-002248-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-640315-10
Arrest van 16 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 20 september 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Klopstra, advocaat te Stadskanaal.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 2 februari 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2010 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (aan/nabij (skatebaan) [straat] staande) (opoe)fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat vanwege schending van de Salduz-jurisprudentie de verklaring van verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs. Nu ten aanzien van het verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] hiervan tevens sprake is, dient ook deze verklaring van het bewijs te worden afgesloten. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kunnen ook niet voor het bewijs worden gebezigd. Naar de mening van de raadsman dienen minderjarigen te worden gewezen op hun rechten ingevolge de Salduz-juriprudentie. Tevens kunnen zij hiervan nimmer afstand doen. Aan het voorgaande doet niet af dat zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] niet zijn aangehouden, maar vrijwillig voor verhoor aan het politiebureau zijn verschenen, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat vrijspraak dient te volgen indien het hof de verklaringen van voormelde medeverdachte en getuigen wel voor het bewijs zou bezigen. Het oogmerk van verdachte was naar de mening van de raadsman niet op de toe-eigening van de fiets gericht, maar alleen op het aanreiken van de fiets aan
[getuige 2].
Het hof overweegt omtrent de gevoerde verweren het navolgende.
Salduz
Nu het hof de ontkennende verklaring van verdachte afgelegd tegenover de politie op
12 maart 2010 niet voor het bewijs kan bezigen, behoeft het verweer dat ten aanzien van verdachte sprake is van schending van de zogenoemde Salduz-jurisprudentie geen bespreking (meer).
Met betrekking tot de verklaringen die zijn afgelegd door de minderjarigen [getuige 1], [getuige 2] en [medeverdachte], merkt het hof het navolgende op.
[getuige 1] is op 12 maart 2010 door de politie als getuige gehoord in aanwezigheid van zijn vader en moeder. Na uitnodiging van de politie daartoe en zonder dat vervolgens op hem een dwangmiddel is toegepast, maar wel in aanwezigheid van zijn ouders, heeft [getuige 1] als getuige een verklaring afgelegd. Op grond van het voorgaande kan het verweer van de raadsman niet slagen.
Ook ten aanzien van de verklaringen van [getuige 2] verwerpt het hof het door de raadsman gevoerde verweer. In eerste instantie is [getuige 2] op 15 maart 2010 als getuige gehoord. Zij is - op uitnodiging van de politie - vrijwillig aan het bureau verschenen. Tegen haar zijn geen dwangmiddelen ingezet. Op 26 maart 2010 is [getuige 2] gehoord als verdachte. Tijdens dat verhoor heeft [getuige 2] haar als getuige afgelegde verklaring bevestigd. Bij dit verhoor was haar moeder als vertrouwenspersoon aanwezig.
[medeverdachte] heeft tot slot op 23 maart 2010 als verdachte een verklaring afgelegd. Daarbij heeft zij afstand gedaan van haar recht op het consulteren van een advocaat. Nu het hof deze verklaring niet zal bezigen voor het bewijs, behoeft het verweer van de raadsman dienaangaande geen bespreking.
Oogmerk
Het hof zal de verklaringen van [benadeelde], [getuige 1] en [getuige 2] gebruiken voor het bewijs. Op grond van die verklaringen stelt het hof vast dat verdachte degene was die fiets heeft weggenomen van de plaats waar deze geparkeerd stond. Vervolgens is verdachte erop weggefietst. Door aldus te handelen heeft verdachte de fiets uit de macht van de rechthebbende gehaald en heeft er als heer en meester over beschikt. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman, nu dit verweer - bij lezing der feiten op basis van genoemde verklaringen - feitelijke grondslag mist.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 9 maart 2010 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een aan de [straat] staande opoefiets, toebehorende aan [benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets. Verdachte heeft
- zonder daartoe toestemming van de rechtmatige eigenaar te hebben verkregen - de fiets weggenomen. Door aldus te handelen heeft verdachte ervan blijk gegeven weinig respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander.
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d.
1 december 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Het hof heeft tevens gelet op hetgeen ter terechtzitting door of namens verdachte omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat verdachte zich door een ander heeft laten beïnvloeden. Kennelijk heeft verdachte door het plegen van het delict willen laten zien dat hij de fiets wel durfde weg te nemen. Daarnaast is verdachte first offender. Voorts heeft verdachte laten merken dat hij inzicht heeft gekregen in het strafwaardige van zijn handelen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke straf thans niet zonder meer aangewezen is. Wel is gebleken dat verdachte vatbaar is voor de invloed van anderen. Het hof acht een voorwaardelijke straf aangewezen, teneinde verdachte ervan te weerhouden (wederom) een strafbaar feit te plegen. Naar het oordeel van het hof is een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur in dit geval passend.
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich niet opnieuw gesteld.
Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces heeft de benadeelde partij bij de kinderrechter gevorderd dat ter vergoeding van materiële schade een bedrag van € 114,85 wordt toegewezen. De kinderrechter heeft een bedrag van € 28,71 toegewezen.
Tegenover de met bewijsstukken gestaafde vordering van de benadeelde partij is van de zijde van verdachte slechts aangevoerd, dat de benadeelde partij in verband met de bepleite vrijspraak van verdachte niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Aldus is de vordering inhoudelijk niet weersproken. Met de advocaat-generaal acht het hof een bedrag van € 28,71 toewijsbaar.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, dat wil zeggen: het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van twintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tien dagen jeugddetentie;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van achtentwintig euro en eenenzeventig cent;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van achtentwintig euro en eenenzeventig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat jeugddetentie voor de duur van één dag zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse als griffier, zijnde mr. Niezink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.