Parketnummer: 24-002828-09
Parketnummer eerste aanleg: 18-673055-07
Arrest van 15 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 28 mei 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J. van Kammen, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het aan verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot 1 februari 2007 in het arrondissement Groningen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 70 van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten verdachtes WAZ-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk nagelaten om tijdig en/of volledig en/of onverwijld uit eigen beweging het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) er van op de hoogte te stellen dat verdachte al dan niet als zelfstandige werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en/of (daaruit) inkomsten genoot en/of had genoten en/of was gedetineerd en/of gedetineerd geweest.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft - kort gezegd - bepleit dat verdachte van hetgeen hem ten laste is gelegd dient te worden vrijgesproken, nu verdachte niet opzettelijk heeft nagelaten de gewijzigde omstandigheden aan het UWV door te geven. Verdachte was er zich - aldus de raadsman - niet van bewust dat hij die gegevens diende te verstrekken.
Het hof overweegt als volgt:
Uit de stukken blijkt dat verdachte op 19 april 2001 heeft verzocht om toekenning van een uitkering krachtens de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ). Op 14 september 2001 is het besluit - waarin positief is beslist op het verzoek van verdachte - aan verdachte toegezonden. Dit besluit ging vergezeld van een begeleidend schrijven waarin onder andere informatie stond over de ingangsdatum en de duur van de aan verdachte verstrekte uitkering.
Ook stond in dat begeleidend schrijven vermeld dat alle wijzigingen in de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde die van invloed konden zijn op de hoogte en duur van de WAZ-uitkering dienden te worden doorgegeven aan het UWV. Gezien deze brief, en het feit dat aan verdachte een wijzigingsformulier en een inlichtingenformulier zijn toegezonden waarin veranderingen in de omstandigheden konden worden aangegeven, is het hof van oordeel dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de verplichting wijzigingen in de omstandigheden door te geven aan het UWV.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij in de periode van 1 januari 2004 tot 1 februari 2007 in het arrondissement Groningen, meermalen, telkens in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 70 van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten verdachtes WAZ-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft verdachte opzettelijk nagelaten om tijdig en volledig en onverwijld uit eigen beweging het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) er van op de hoogte te stellen dat verdachte al dan niet als zelfstandige werkzaamheden verrichtte en had verricht en daaruit inkomsten genoot en had genoten en was gedetineerd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor vaststelling van zijn recht op een verstrekking en de hoogte en de duur van een verstrekking.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 februari 2007 opzettelijk nagelaten gegevens te verstrekken die van belang waren voor het vaststellen van zijn recht op een uitkering inzake de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen. In genoemde periode heeft verdachte gewerkt en heeft hij uit die werkzaamheden inkomsten genoten. Tevens zat verdachte gedurende een bepaalde periode dat hij deze uitkering ontving gedetineerd. Door deze relevante gegevens aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (UWV) te onthouden heeft verdachte het UWV de mogelijkheid ontnomen om volledig inzicht te krijgen in feiten en omstandigheden die van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die uitkering. Door aldus te handelen wordt het stelsel van sociale zekerheidsuitkeringen ernstig ondermijnd. Dit stelsel is immers mede gebaseerd op het vertrouwen dat rechthebbenden zelf hun verantwoordelijkheid nemen door tijdig melding te maken van relevante gegevens.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 december 2010 blijkt, blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten, maar dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het dossier naar voren komen en ter terechtzitting van het hof zijn gebleken.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de Landelijke richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude (2006R002), waarin als uitgangspunt wordt genomen het bruto benadelingbedrag waarvan de dienst opgave heeft gedaan.
Nu de dienst echter uitgaat van een langere periode van fraude dan aan verdachte is ten laste gelegd en door het hof bewezen is verklaard zal het hof - in het voordeel van verdachte - afwijken van de straf zoals geëist door de advocaat-generaal. Gezien de hiervoor genoemde richtlijn is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een werkstraf van na te melden duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zeventig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. J.F. Aalders, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Aalders voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.