Parketnummer: 24-001487-10
Parketnummers eerste aanleg: 18-640258-10 en 18-640455-10
Parketnummers TUL: 18-640913-07 en 18-640111-09
Arrest van 11 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 4 juni 2010 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-640258-10 (A) en 18-640455-10 (B) afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Skala, advocaat te Haren (Gr).
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De kinderrechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, voor zover aan hoger beroep onderworpen, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft beslist op een vordering van de benadeelde partij en daarbij een maatregel opgelegd en heeft op vorderingen tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel is het hoger beroep beperkt tot zaak A.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het in zaak A ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze geheel zal worden toegewezen tot een bedrag van € 340,70, subsidiair 6 dagen vervangende jeugddetentie, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18/640913-07 vordert de advocaat-generaal de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van 20 uren werkstraf subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18/640111-09, vordert de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van 30 uren werkstraf subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Het hof zal tevens, nu de kinderrechter bij voornoemd vonnis in de gevoegde zaken A en B één hoofdstraf heeft uitgesproken en het hoger beroep beperkt is tot zaak A, op grond van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, tevens de straf voor zaak B bepalen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 februari 2010, te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een of meer sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Overweging omtrent het bewijs
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
Verdachte en zijn raadsman hebben betoogd, dat de door aangeefster [aangeefster] en de getuigen [slachtoffer], [benadeelde] en [getuige] afgelegde verklaringen te veel van elkaar afwijken om daar een eenduidige lijn uit af te leiden. Voorts hebben zij aangevoerd dat ten onrechte ervan wordt uitgegaan dat bij verdachte sprake is van daderkennis.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 2 februari 2010 gaat verdachte, samen met zijn vriend [getuige], bij [slachtoffer], wonende aan de [straat] te [plaats], op bezoek. Verdachte is daar naar toe gekomen om met [slachtoffer] over hun verbroken relatie te praten en om zijn x-box mee te nemen. [aangeefster], moeder van [slachtoffer], stuurt hen naar de gang om te praten. Daar krijgen ze ruzie en [slachtoffer] loopt terug naar de woonkamer. Verdachte blijft enige tijd alleen op de gang, voordat hij ook de woonkamer weer even inloopt om daarna te vertrekken. Op dat moment zijn in de woning aanwezig buurvrouw [benadeelde], [getuige], [aangeefster] en [slachtoffer]. Na het vertrek van verdachte ontbreken er twee sleutelbossen, namelijk een sleutelbos uit de jas van de buurvrouw, die aan de kapstok hing en een sleutelbos van [slachtoffer] die op een dun klein kastje (schoenenkastje) in de gang lag.
Bij de politie verklaart verdachte dat hij boos was en dat hij [slachtoffer] wilde dwarszitten en daarom de sleutels heeft gepakt. Een sleutelbos van een dun klein kastje (schoenenkastje) en een sleutelbos uit de zak van een groene jas, die aan de kapstok hing.
Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier vast, dat verdachte enige tijd alleen op de gang is geweest. De hiervoor vermelde verklaringen zijn op dit punt eenduidig. Aldus is verdachte in de gelegenheid geweest om de sleutels weg te nemen.
Het hof is - in tegenstelling tot de raadsman - van oordeel dat verdachte over specifieke daderkennis beschikt, wanneer verdachte verklaart over sleutels 'op een dun klein kastje', hetgeen blijkt uit de door hem bij de politie afgelegde bekennende verklaring. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting of anderszins is aannemelijk geworden of gemaakt dat deze specifieke informatie door de politie aan verdachte is verstrekt.
Daarnaast heeft verdachte een motief gehad. Verdachte voelde zich door [slachtoffer] gekrenkt, was vet boos en wilde haar dwarszitten, zo verklaart hij.
Voorts verklaart verdachte dat hij dacht dat de weggenomen sleutels van [slachtoffer] waren en hij niet wist dat de sleutels die uit de jas waren weggenomen, van de buurvrouw waren.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 februari 2010 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen sleutels, toebehorende aan
[slachtoffer] en [benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 2 februari 2010 in de woning van zijn toenmalige vriendin en haar ouders, schuldig gemaakt aan diefstal van sleutels. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van anderen.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 november 2010 blijkt - ten nadele van verdachte - dat hij eerder ter zake strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit de door de Raad voor de Kinderbescherming over de verdachte opgemaakte rapportage van 25 mei 2010 en zoals die ter terechtzitting van het hof door hem en door zijn raadsman naar voren zijn gebracht. In genoemd rapport uit de Raad zorgen over het sociaal netwerk van verdachte maar wordt eveneens geconstateerd dat vanuit school, de FJP - waar verdachte onder behandeling staat - en de jeugdreclassering positieve ontwikkelingen zijn waargenomen bij verdachte voor wat betreft zijn schoolgang, vrijetijdsbesteding en gedrag.
Bij het vonnis waarvan beroep, werd aan verdachte een werkstraf opgelegd ter zake van de in zaak A en zaak B ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten. Verdachte heeft het hoger beroep beperkt tot het in zaak A ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit. Bij de strafoplegging zal het hof, gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, eveneens ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde feit (een winkeldiefstal) een straf bepalen.
Het hof acht, gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, de in eerste aanleg door de kinderrechter in de zaken A en B opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig uren vervangende jeugddetentie, waarvan veertig uren, subsidiair twintig uren, voorwaardelijk, een passende bestraffing.
Het hof merkt ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de straf nog het volgende op.
Ter terechtzitting van het hof is door de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht dat verdachte in de zomer van 2010 een werkstraf voor de duur van negentig uren heeft verricht in een fietsenstalling in [plaats] en dat deze reeds ten uitvoer gelegde straf betrekking heeft op het vonnis van de kinderrechter d.d. 4 juni 2010 waarvan beroep.
Voor zover komt vast te staan dat verdachte gedurende deze periode een werkstraf (van genoemde duur) heeft verricht en deze door hem uitgevoerde werkstraf op grond van voornoemd vonnis, waarvan beroep, ten uitvoer is gelegd, is het hof van oordeel dat deze reeds uitgevoerde straf in mindering gebracht dient te worden op de door het hof opgelegde straf alsmede op de door het hof te nemen beslissingen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Blijkens het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 340,70, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde] door het in zaak A bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 340,70. Derhalve kan de vordering, die het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, tot dat bedrag worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan verdachte zal daarnaast de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Vordering tenuitvoerlegging 18-640913-07
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 7 januari 2008 met parketnummer 18-640913-07 is verdachte onder meer veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 7 januari 2008. De proeftijd is op 22 januari 2008 ingegaan. De proeftijd is bij vonnis van de kinderrechter Groningen d.d. 25 augustus 2008 met een jaar verlengd. De proeftijd, inclusief de verlenging, liep derhalve tot 21 januari 2011.
De officier van justitie heeft op 31 maart 2010 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd schuldig zou hebben gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde het hiervoor bewezen verklaarde feit heeft begaan vóór het einde van de proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf, te weten een werkstraf voor de duur van twintig uren subsidiair tien dagen vervangende jeugddetentie gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging 18-640111-09
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 3 april 2009 met parketnummer 18-640111-09 is verdachte onder meer veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van vijftig uren subsidiair vijfentwintig dagen vervangende jeugddetentie waarvan dertig uren subsidiair veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 3 april 2009. De proeftijd is op 18 april 2009 ingegaan.
De officier van justitie heeft op 31 maart 2010 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd schuldig zou hebben gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde het hiervoor bewezen verklaarde feit heeft begaan vóór het einde van de proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf gelasten.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77gg en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] in zaak A tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte [verdachte] in zaak B tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van tien dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van driehonderdveertig euro en zeventig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van driehonderdveertig euro en zeventig cent ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende jeugddetentie voor de duur van zes dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de aan veroordeelde bij vonnis van de kinderrechter te Groningen van 7 januari 2008 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van twintig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van tien dagen zal worden toegepast;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de kinderrechter te Groningen van 3 april 2009 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van dertig uren met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van vijftien dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. F.R. Vermeer, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.
Mr. Vermeer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.