ECLI:NL:GHLEE:2011:BP3606
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- W.M. van Schuijlenburg
- S. Zwerwer
- J.A.A.M. van Veen
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak na hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor mensenhandel en het uitbuiten van een minderjarige, genaamd [slachtoffer], die in 1987 was geboren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep en het onderzoek in eerste aanleg in overweging genomen. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van elf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat het vonnis van de rechtbank impliciet de vrijspraak voor het derde feit omvatte. Na beoordeling van de bewijsvoering kwam het hof tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan. De verklaringen van het slachtoffer waren inconsistent en niet overtuigend, en er was onvoldoende bewijs dat de verdachte verantwoordelijk was voor het feit dat het slachtoffer in de prostitutie terecht was gekomen. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten 1 en 2 en verklaarde hem niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van feit 3. De uitspraak benadrukt de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op mensenhandel en uitbuiting.