ECLI:NL:GHLEE:2011:BP3451

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002879-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in uitkeringsfraudezaak na twijfel over betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 4 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte was beschuldigd van uitkeringsfraude, waarbij zij de gemeente had geïnformeerd dat haar samenwoning met haar partner was beëindigd, terwijl dit niet het geval was. Het hof heeft vastgesteld dat de bewezenverklaring in eerste aanleg voornamelijk was gebaseerd op twee verklaringen die het hof niet zonder meer betrouwbaar achtte. De verdachte had verklaard dat haar relatie met haar partner op 10 april 2007 was beëindigd, maar dat haar partner regelmatig in haar woning verbleef vanwege de zorg voor hun ernstig zieke kind. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte de verplichtingen uit de Wet werk en bijstand had geschonden, omdat er geen omstandigheden waren die haar recht op uitkering beïnvloedden. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis van de eerste rechter te bevestigen, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare getuigenverklaringen en de noodzaak van aanvullend onderzoek in complexe zaken.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002879-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-613067-08
Arrest van 4 februari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 9 november 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A.S. Bodha, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op een of meer tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 10 april 2007 tot en met 01 augustus 2008 te [plaats], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een WWB-uitkering via de ISD (Intergemeentelijke sociale dienst van de gemeenten [gemeente 1], [gemeente 2] en [gemeente 3]) te [plaats], dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan voornoemde ISD, (telkens) opzettelijk in het geheel niet gemeld dat zij in voornoemde periode met [partner] een gezamenlijke huishouding - als bedoeld in artikel 3 van de Wet Werken Bijstand - heeft gevoerd, zulks terwijl dat toen (telkens) wel het geval was;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat:
zij op of omstreeks 13 april 2007, in de gemeente [gemeente 1], althans in Nederland, een geschrift - een Mutatieformulier ISD - [gemeente 2], [gemeente 1] en [gemeente 3] -, door middel waarvan zij schriftelijk opgave heeft gedaan aan de ISD (Intergemeentelijke sociale dienst van de gemeenten [gemeente 1], [gemeente 2] en [gemeente 3]) te [plaats] van gegevens, welke noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of van het bedrag van die uitkering over het tijdvak waarop die opgave betrekking had, welk geschrift bestemd was om tot bewijs te dienen van de daarin vermelde feiten, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door in dat geschrift de daarin voorkomende mogelijkheid om een wijziging door te geven met betrekking tot haar gezinssituatie, aan te geven dat haar partner per 10 april 2007 is (terug)verhuisd (naar Amsterdam), althans dat haar partner niet (meer) in de door haar bewoonde woning zijn hoofdverblijf heeft, zulks terwijl in werkelijkheid haar partner niet is verhuisd/vertrokken en/of zijn hoofdverblijf in de door haar, verdachte, bewoonde woning heeft behouden.
Vrijspraak
Aan verdachte is - kort gezegd - in een tweetal varianten ten laste gelegd dat zij aan de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten [gemeente 1], [gemeente 2] en [gemeente 3], van welke instantie zij een uitkering ontving krachtens de Wet werk en bijstand, heeft doorgegeven dat de samenwoning met haar partner beëindigd was, zulks terwijl dat feitelijk niet het geval was.
Het hof stelt vast dat de politierechter de bewezenverklaring nagenoeg volledig heeft gebaseerd op de verklaring van de schoonzus van verdachte alsmede op de verklaring van verdachtes vader, zoals hij die ten overstaan van verbalisanten heeft afgelegd.
Gelet op de kennelijk uiterst gecompliceerde familieverhoudingen acht het hof - anders dan de advocaat-generaal - deze verklaringen niet zonder meer betrouwbaar. Het hof stelt voorts vast dat er geen verder onderzoek heeft plaatsgevonden naar de verweten gedraging.
Tegenover de hiervoor bedoelde belastende verklaringen staat de verklaring van verdachte, inhoudende dat de relatie met de betreffende partner, [partner], na een gezamenlijke huishouding gedurende een drietal maanden, op 10 april 2007 werd beëindigd wegens - zo begrijpt het hof - voortdurende disharmonie. [partner] bleef zich in de periode daarna echter verantwoordelijk voelen voor het zoontje van verdachte, dat in de ten laste gelegde periode (zeer) ernstig ziek was en ten aanzien van wie [partner] een vaderrol vervulde. De gezondheidstoestand van dit kind vormde een zodanige belasting, zowel in psychisch als in fysiek opzicht, voor de destijds 21-jarige verdachte, dat zij de steun van [partner] nodig had. [partner] verbleef derhalve regelmatig in de woning van verdachte, indien de situatie van het kind daarom vroeg. Volgens de verklaring van verdachte had [partner] (wellicht) in sommige weken zijn hoofdverblijf bij haar. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van het hof is in ieder geval niet gebleken dat er sprake was van het zorgdragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of anderszins. Aldus deden er zich geen omstandigheden voor die van invloed waren op het recht van verdachte op een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand.
Het hof acht niet onaannemelijk dat de door verdachte geschetste situatie overeenkomt met de werkelijkheid zoals die destijds gold, temeer daar haar verklaringen consistent en gedetailleerd zijn en slechts worden weersproken door de - vermoedelijk gekleurde - verklaringen van haar schoonzus en (deels) die van haar vader.
Op grond van het vorenstaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. E. de Witt en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier.