ECLI:NL:GHLEE:2011:BP2277

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000944-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling van een geldbedrag afkomstig van een carnavalsvereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte werd beschuldigd van opzetheling van een geldbedrag van € 70,00, dat afkomstig was van een spaarkas van een carnavalsvereniging. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld en de verdachte ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij getuigen verklaarden dat zij de verdachte en zijn medeverdachten hadden gezien in de buurt van het café waar de diefstal had plaatsgevonden. De verdachte ontkende echter enige betrokkenheid bij de diefstal en verklaarde dat het geld dat bij hem was aangetroffen zijn eigen geld was.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van het geldbedrag. Het hof concludeerde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf, gezien de omstandigheden waaronder het geld was verkregen. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen indien hij de werkstraf niet naar behoren zou verrichten. Tevens werd gelast dat het in beslag genomen geldbedrag aan de rechtmatige eigenaren zou worden teruggegeven. Het hof baseerde zijn beslissing op de artikelen 22c, 22d, 27 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000944-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-830210-09
Arrest van 27 januari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 7 april 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], J. v. [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.D.J. Visschers, advocaat te Elst (Gld).
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft een beslissing genomen ter zake inbeslaggenomen geld, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake het primair en subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken en ter zake het meer subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2009 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een gebouw aan/nabij de [straat] heeft weggenomen een spaarkast met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of een of meer klant(en)/bezoeker(s) van café [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
[medeverdachte 1] op of omstreeks 21 augustus 2009 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een gebouw aan/nabij de [straat] heeft weggenomen een spaarkast met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of een of meer klant(en)/bezoeker(s) van café [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s), waarbij die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 21 augustus 2009 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door met een door verdachte bestuurde auto die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s) te vervoeren naar de onmiddellijke omgeving van dat gebouw en/of door in de onmiddellijke omgeving van dat gebouw op de uitkijk te gaan staan teneinde die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s) bij mogelijk onraad tijdig te kunnen waarschuwen;
althans, indien ook ter zake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 21 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, een geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geldbedrag (70 euro) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien ook ter zake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 21 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, een geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van een geldbedrag (70 euro) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Partiële vrijspraak
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs voor het primair en subsidiair ten laste gelegde ontbreekt, zodat verdachte daarvan dient worden vrijgesproken.
Overwegingen omtrent het bewijs
Aan verdachte is onder het meer subsidiair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een geldbedrag van € 70,00, zijnde geld buit gemaakt bij een inbraak.
Verdachte en zijn raadsman hebben betoogd dat verdachte hiervan vrijsproken dient te worden wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op vrijdag 21 augustus 2009 wordt in café [bedrijf] te [plaats] een spaarkas gestolen, toebehorende aan carnavalsvereniging '[vereniging]' uit [plaats].
Getuige [getuige 1] ziet omstreeks 12.10 uur een personenauto, een blauwe Peugeot type 306, ter hoogte van café [bedrijf] staan. Hij ziet vervolgens twee mannen café [bedrijf] verlaten via de deur die toegang biedt tot de keuken. [getuige 1] ziet dat één van deze mannen bij het verlaten van het café een donker pakketje onder zijn arm draagt. [getuige 1] ziet de twee mannen vervolgens in een auto stappen. [getuige 1] verklaart dat hij gezien heeft dat de chauffeur van genoemde auto daarin is blijven zitten. [getuige 1] ziet dat de auto vervolgens wegrijdt. [getuige 1] belt de eigenaren van het café en verneemt enige tijd later dat de spaarkasbakjes van de carnavalsverenging zijn gestolen. Hij besluit de Peugeot achterna te rijden, ziet deze op enig moment rijden en zet een achtervolging in. [getuige 1] ziet vervolgens dat de betreffende auto door de - inmiddels ingeschakelde - politie tot stoppen wordt gedwongen en dat de drie inzittenden uit de auto worden gehaald.
De drie inzittenden, waaronder verdachte, worden vervolgens omstreeks 12.40 uur aangehouden.
In de auto wordt door verbalisant [verbalisant] in de middenconsole van het dashbord kleingeld aangetroffen en achter de bijrijderstoel een klein opgevouwen briefje van vijf euro. Voorts wordt er divers muntgeld op de vloer van de auto aangetroffen.
Gedurende de fouillering op het politiebureau wordt bij alle drie de verdachten bankbiljetten aangetroffen die klein, dat wil zeggen drie tot vier keer, opgevouwen zijn.
Op 26 augustus 2009 wordt in het [bosje] te [plaats 2] een metalen kist aangetroffen, liggend op een zwart lederen jas. De metalen kist wordt vervolgens door getuige [getuige 2], penningmeester van de carnavalsvereniging, herkend als zijnde de spaarkas die op 21 augustus 2009 uit café [bedrijf] in [plaats] is gestolen.
Uit de aangifte van [slachtoffer], mede-eigenaar van café de [bedrijf], blijkt dat er munten en bankbiljetten in de spaarkas aanwezig waren op het moment van de diefstal. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 2], alsmede uit de aangifte van [slachtoffer], blijkt dat de bankbiljetten die in de spaarkas gedeponeerd worden klein opgevouwen of opgerold dienen te worden omdat ze anders niet in de smalle gleuf passen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij op 21 augustus 2009 met de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op pad is gegaan om handel te bedrijven. Verdachte verklaart dat hij die dag de auto, een blauwe Peugeot, bestuurde. Hij verklaart dat hij voor café [bedrijf] in [plaats] is gestopt. Verdachte verklaart dat de broers aldaar uitgestapt zijn en even later weer de auto instapten.
Verdachte verklaart voorts dat hij is weggereden en is gestopt bij het - door verdachte ter terechtzitting van het hof op de in het dossier aanwezige kaart met de rijroute aangewezen - zogenaamde [bosje] te [plaats 2]. Verdachte verklaart dat hij wel merkte dat de broers wat paniekerig waren.
Ten aanzien van het in de auto aangetroffen muntgeld en het opgevouwen bankbiljet verklaart verdachte dat het een rommel in de auto was en dat hij het vermoeden heeft dat deze er al lagen toen hij die dag de auto voor het eerst betrad. Ten aanzien van het bij hem aangetroffen geldbedrag van € 70,00 verklaart verdachte dat dit zijn eigen geld is dat hij die ochtend in zijn portemonnee gestopt had.
Het hof acht - gelet op de korte tijdspanne tussen de diefstal van de spaarkas met een afmeting van 50 bij 50 bij 7 centimeter en de aanhouding van verdachte, de omstandigheid dat bij alle drie de verdachten meerdere bankbiljetten zijn aangetroffen op een wijze die overeenkomt met de wijze waarop, te weten drie tot vier keer opgevouwen, blijkens de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 2] en [slachtoffer], bankbiljetten in de spaarkas gedeponeerd worden en blijkens de aangifte ook in de spaarkas zaten op het moment van de diefstal, in onderlinge samenhang bezien met het aantreffen van een hoeveelheid muntgeld alsmede een specifiek opgevouwen briefje van vijf euro in de auto - de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niet gezien heeft dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] met een pakketje onder zijn arm het café uitkwam, niet wist of [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de spaarkas gestolen hadden, niet gezien noch gehoord heeft of de broers een spaarkas bij zich hadden in de auto, noch dat deze werd opengemaakt in zijn bijzijn en dat hij het bij hem aangetroffen geldbedrag niet van hun heeft verkregen, ongeloofwaardig.
Het hof leidt uit geschetste gang van zaken af dat de spaarkas in de auto is geleegd, vervolgens de spaarkas in het [bosje] is gedeponeerd en dat verdachte een deel van de buit heeft verkregen. Het hof is derhalve van oordeel dat boven redelijke twijfel verheven is dat verdachte wist dat het bij hem aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig was.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2009 in de gemeente [gemeente] een geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat geldbedrag (70 euro) wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder het meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzetheling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 21 augustus 2009 schuldig gemaakt aan opzetheling van een geldbedrag van € 70,00. Verdachte heeft door aldus te handelen bijgedragen aan het in stand houden van vermogenscriminaliteit.
Uit het verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2010 komt naar voren dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor met name (al dan niet gekwalificeerde) vermogensdelicten.
Bezien in het licht van zijn documentatie rechtvaardigt het onderhavige strafbare feit in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit hetgeen daaromtrent door de raadsman ter terechtzitting van het hof is betoogd, lijkt er evenwel sprake te zijn van een zekere kentering in verdachtes levensloop. Uit bedoeld uittreksel is op te maken dat verdachte na een onherroepelijke veroordeling in 2004 waarbij hij veroordeeld is tot een langdurige gevangenisstraf, niet meer opnieuw ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien en mede in aanmerking genomen het feit dat het aandeel van verdachte van andere aard is dan van zijn medeverdachten, acht het hof in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden zoals door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, een werkstraf van na te melden duur een passende bestraffing.
Teruggave in beslag genomen goederen
Het hof gelast, door tussenkomst van penningmeester van de carnavalsvereniging '[vereniging]' te [plaats], de heer [getuige 2], de teruggave aan de rechthebbenden van het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 70,00, aan de rechtmatige eigenaren.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 27 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld onder primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder het meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
gelast, door tussenkomst van de penningmeester van de carnavalsvereniging '[vereniging]' te [plaats], de heer [getuige 2], de teruggave aan de rechthebbenden van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen:
een geldbedrag van € 70,00, bestaande uit 4 x € 10,00, 1 x € 20,00 en 2 x € 5,00.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. H.K. Elzinga, in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen als griffier.
Mr. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.