ECLI:NL:GHLEE:2011:BP1856

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000224-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling van een minderjarige verdachte voor poging tot zware mishandeling in jeugdinrichting

In deze zaak gaat het om een minderjarige verdachte die in een jeugdinrichting verbleef en op 17 mei 2009 een groepsgenoot heeft aangevallen. De verdachte heeft geprobeerd deze groepsgenoot zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes te steken en een pot chocoladepasta naar diens hoofd te gooien. De kinderrechter in de rechtbank Assen sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar veroordeelde hem voor het subsidiair ten laste gelegde. De verdachte heeft hiertegen hoger beroep aangetekend.

Het gerechtshof Leeuwarden heeft het beroep van de verdachte behandeld en het vonnis van de kinderrechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte wel degelijk gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en verwierp het beroep op psychische overmacht. Het hof overwoog dat de verdachte, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin hij zich bevond, niet zodanig onder druk stond dat van hem niet verlangd kon worden dat hij anders handelde. De verdachte had zich kunnen wenden tot de groepsleiding voor ondersteuning.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, onder verwijzing naar artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit plaatsvond, de leeftijd van de verdachte en het feit dat het om een eenmalig incident ging dat door de verdachte ten zeerste werd betreurd. Het hof concludeerde dat een straf niet wezenlijk zou bijdragen aan de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000224-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-700526-09
Arrest van 24 januari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 6 januari 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. U.H. Hansma, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en hem voor het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde en voor het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 17 mei 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een mes, althans een scherp voorwerp, in de zij en/of hals en/of rug, in elk geval in het
lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, en/of
- een pot chocoladepasta, althans een hard voorwerp, in de richting van het hoofd en/of lichaam
van [slachtoffer] heeft gegooid, welke pot chocoladepasta, althans hard voorwerp, hem
op het hoofd en/of lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat:
hij op of omstreeks 17 mei 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]):
- met een mes, althans een scherp voorwerp, in de zij en/of hals en/of rug, in elk geval in het
lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, en/of
- een pot chocoladepasta, althans een hard voorwerp, in de richting van het hoofd en/of lichaam
van [slachtoffer] heeft gegooid, welke pot chocoladepasta, althans hard voorwerp, hem
op het hoofd en/of lichaam heeft geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden.
Bewezenverklaring
Anders dan de kinderrechter alsmede de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en niet slechts op - eenvoudige - mishandeling, zoals hem subsidiair ten laste is gelegd. Het hof heeft daarbij gelet op aard van de gedragingen van verdachte en op de door hem gebruikte middelen, een en ander zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt.
Het hof acht het primair ten laste gelegde dan ook bewezen met dien verstande dat:
hij op 17 mei 2009 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een mes in de zij en hals en rug van [slachtoffer] heeft gestoken, en
- een pot chocoladepasta in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft gegooid,
welke pot chocoladepasta hem op het hoofd heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
De raadsman heeft een beroep gedaan op psychische overmacht. Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte in de jeugdinrichting waarin hij verbleef al langere tijd doelwit was van bedreigingen en pesterijen door medebewoners. Dit klemde temeer daar de - destijds 17-jarige - verdachte zonder enige bescherming van volwassenen uit Afghanistan was gevlucht, in onzekerheid verkeerde over zijn lot en vanwege de taalbarrière met vrijwel niemand uit zijn omgeving, voornamelijk bestaande uit probleemjongeren, kon communiceren. Toen aangever tijdens het eten een gebaar maakte naar verdachte, raakte laatstgenoemde buiten zinnen. Hij zou daarna hebben gehandeld vanuit een zodanige psychische druk, dat er onvoldoende sprake was van wilsvrijheid ten aanzien van zijn daarop volgende gedragingen, in casu het gooien van een pot chocoladepasta naar aangever en het hem vervolgens verwonden met een tafelmes. De raadsman heeft betoogd dat verdachte handelde vanuit een acute stress-situatie. Hem komt derhalve een beroep op psychische overmacht toe, zo concludeert de raadsman.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Bij aanvaarding van een beroep op psychische overmacht moet het gaan om een van buiten komende dwang waaraan verdachte geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden. Gelet op die laatste uitbreiding is een zekere objectivering daarbij vereist. Aannemelijk is geworden dat het verdachte door groepsgenoten (zeer) moeilijk werd gemaakt in [inrichting] en dat zijn omstandigheden als minderjarige asielzoeker ook overigens (psychisch) belastend waren. Niet echter kan worden gezegd dat het door verdachte als provocatie ervaren gebaar van aangever, ook indien de context waarin dit gebaar werd gemaakt in aanmerking wordt genomen, een zodanige druk heeft opgeleverd, dat van verdachte niet mocht worden verlangd dat hij anders zou hebben gehandeld dan hij heeft gedaan.
Afgezien van het feit dat de door de raadsman geschetste psychische toestand van verdachte eerder zou dienen te leiden tot vragen omtrent zijn toerekeningsvatbaarheid op dat specifieke moment dan tot de aanname van psychische overmacht, had verdachte zich kunnen en moeten wenden tot de aanwezige groepsleiding. Deze was op de hoogte van de gespannen situatie en had verdachte alle steun toegezegd. Voorts stelt het hof vast, dat verdachte vooraf heeft nagedacht over zijn gedragingen. Uit het dossier blijkt dat hij twee dagen eerder heeft aangekondigd nieuwe conflicten met een mes te zullen beslechten. Naar het oordeel van het hof wijst dit eerder op een bewust handelen dan op een handelen vanuit psychische overmacht.
Het hof verwerpt het beroep van de raadsman op deze schulduitsluitingsgrond.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Motivering toepassing artikel 9a Wetboek van Strafrecht
Bij de keuze van de in deze zaak passende strafrechtelijke afdoening heeft het hof gelet op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Bewezen is verklaard dat verdachte op 17 mei 2009 in jeugdinrichting [inrichting] te [plaats] getracht heeft een groepsgenoot zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hoewel het letsel beperkt is gebleven tot enkele oppervlakkige verwondingen, heeft verdachte door aldus te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Zoals hierboven nader is gemotiveerd, komt verdachte een beroep op psychische overmacht niet toe. Het hof is van oordeel dat hij verwijtbaar heeft gehandeld.
Zonder afbreuk te doen aan de ernst van het feit ziet het hof evenwel in de omstandigheden, waaronder het bewezen verklaarde plaatsvond, aanleiding om verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Verdachte werd, op zijn eenzame vlucht vanuit Afghanistan, eind maart 2009 aangehouden door de Duitse autoriteiten en overgedragen aan Nederland, waar hij in vreemdelingenbewaring werd geplaatst. In [inrichting] te [plaats] was hij een volstrekte eenling, zonder enig concreet toekomstperspectief en slechts beschikkend over enkele woorden Engels. Aannemelijk is dat verdachte de - wellicht soms wat rauwe - cultuur in een dergelijke jeugdinrichting moeilijk kon hanteren en interpreteren. Voorts waren er voor verdachte slechts beperkte mogelijkheden zich aan zijn groepsgenoten te onttrekken. Waar aangever spreekt over 'grappen' in de plaats van pesterijen, stelt verdachte ter terechtzitting van het hof: "Ik had teveel aan mijn hoofd. Ik had geen ruimte voor grappen. Hoe moest ik weten dat het een grap was?"
Voorts leidt het hof uit de verklaringen van de groepsleiding, die worden bevestigd door het beeld dat het hof ter terechtzitting van verdachte heeft verkregen, af dat het om een eenmalig incident gaat dat ook door verdachte ten zeerste wordt betreurd. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte opnieuw zal overgaan tot soortgelijke gedragingen.
Met de bewezenverklaring is naar het oordeel van het hof in dit specifieke geval voldoende tot uiting gekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Oplegging van een sanctie zou daaraan - zowel waar het gaat om vergelding als om de ontwikkeling en opvoeding van verdachte - niets wezenlijks toevoegen.
Gelet op het vorenstaande zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 45, 77a en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld primair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat aan [verdachte] geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J.A.A.M. van Veen, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier.