ECLI:NL:GHLEE:2011:BP0640

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002080-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens niet voldoen aan vereisten van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte, geboren in 1972 en woonachtig in [woonplaats], was niet ter terechtzitting verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J. Zevenboom. De zaak betreft een vrijspraak van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde feit, omdat niet voldaan was aan de eisen van artikel 180, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad had eerder het arrest van het hof van 19 maart 2008 gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling.

De verdachte was beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig terwijl hem de bevoegdheid daartoe was ontzegd. Het hof oordeelde dat de verdachte niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de ontzegging van zijn rijbevoegdheid, waardoor de vrijspraak volgde. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken voor het onder 2 ten laste gelegde feit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had een strafblad met veelvuldige veroordelingen voor verkeersdelicten. Het hof heeft besloten om een voorwaardelijke werkstraf van veertig uren op te leggen, met een proeftijd van twee jaren, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002080-10
Parketnummer eerste aanleg: 17-840792-06
Arrest van 12 januari 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. J. Zevenboom, advocaat te Breukelen.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 juni 2010 het arrest van dit gerechtshof van 19 maart 2008 partieel vernietigd. Het arrest van het hof was gewezen in hoger beroep van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 21 mei 2007. De Hoge Raad heeft het arrest van dit hof van 19 maart 2008 vernietigd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging, en heeft de zaak naar dit hof teruggewezen om, met inachtneming van zijn arrest, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Het arrest van het hof
Het hof heeft bij arrest van 19 maart 2008 ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde en gekwalificeerde feiten bepaald dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden wordt opgelegd, zoals in dat arrest omschreven.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 5 maart 2008 en op 29 december 2010, met inachtneming van de inhoud van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 1 juni 2010.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde en verdachte zal veroordelen voor het aan hem onder 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en, voor zover na terugwijzing van de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 25 september 2006 te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat] aldaar, een motorrijtuig (personenauto), heeft bestuurd.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van artikel 180, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994) dient aan de veroordeelde in persoon te worden uitgereikt een schrijven waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld. Dit schrijven dient te worden betekend op een tijdstip gelegen ná het tijdstip waarop de rechterlijke beslissing waarbij de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, onherroepelijk is geworden.
Het hof stelt vast dat in deze zaak aan vorenstaand vereiste niet is voldaan. Derhalve dient vrijspraak te volgen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf voor het bewezenverklaarde feit 2 bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 25 september 2006 een ongeval veroorzaakt, waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan de in het verkeer geldende regels en de daarmee beoogde veiligheid in het verkeer. Voorts heeft verdachte daarmee niet zijn verantwoordelijkheid genomen een regeling te treffen voor de ontstane schade.
Het hof heeft voorts gelet op een uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 november 2010 waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor verkeersfeiten en andersoortige strafbare feiten.
Tevens heeft het hof gelet op hetgeen namens verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte een hardnekkige recidivist is inzake verkeersdelicten. Verdachte is in het verleden reeds meermalen veroordeeld tot werkstraffen en vrijheidsstraffen, waarbij verdachte ook recentelijk nog is veroordeeld voor strafbare feiten. Tevens neemt het hof in aanmerking dat -mede vanwege het door het Openbaar Ministerie ingestelde beroep in cassatie- sprake is van een aanmerkelijk tijdsverloop.
Het hof acht een gevangenisstraf onder de gegeven omstandigheden niet passend. Het hof ziet aanleiding om aansluiting te zoeken bij de onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uur die door de advocaat-generaal is gevorderd ter terechtzitting van het hof op 5 maart 2008. Het hof zal deze straf thans -gelet op het tijdsverloop- in een voorwaardelijke vorm opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis en, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan hoger beroep onderworpen, opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. J.H. Bosch, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse als griffier, zijnde mr. J.H. Bosch buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.