ECLI:NL:GHLEE:2010:BQ4369

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.527
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bruikleenovereenkomst en verkeersboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Maastricht van 3 juni 2010. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 150,- opgelegd aan de betrokkene, die als kentekenhouder werd aangemerkt voor het niet stoppen voor een rood verkeerslicht op 12 augustus 2009. De betrokkene had een beroep gedaan op artikel 8, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), waarin wordt gesteld dat een huurovereenkomst kan dienen als disculpatiemiddel voor de kentekenhouder. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de door de betrokkene overgelegde bruikleenovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst in de zin van artikel 8, aanhef en onder b, WAHV. De betrokkene had een document overgelegd dat een bruikleenovereenkomst betrof, maar het hof oordeelde dat deze overeenkomst niet voldeed aan de vereisten van een bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst. De kantonrechter had ten onrechte geoordeeld dat er sprake was van een huurovereenkomst.

Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van overeenkomsten in het bestuursrecht en de noodzaak om aan de wettelijke vereisten te voldoen om in aanmerking te komen voor disculpatie.

Uitspraak

WAHV 200.070.527
29 november 2010
CJIB 134786123
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Maastricht
van 3 juni 2010
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Maastricht genomen beslissing gegrond verklaard en de beschikking van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigd. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter geoordeeld dat sprake is van een huurovereenkomst en dat de betrokkene als kentekenhouder terecht een beroep heeft gedaan op artikel 8, onder b, WAHV.
2. De officier van justitie heeft in hoger beroep aangevoerd dat de beslissing van de kantonrechter dient te worden vernietigd omdat de door de betrokkene overgelegde overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, WAHV. Ter onderbouwing van die stelling is verwezen naar een arrest van dit hof van 14 juli 2004, LJN AQ7924 en naar een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 juni 2010.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 150,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 12 augustus 2009 om 12:00 uur op de Tongerseweg te Maastricht met het voertuig met het kenteken [00-AB-AB].
4. De betrokkene heeft aangevoerd dat het voertuig waarmee de gedraging is verricht in bruikleen was gegeven aan een klant, wiens voertuig door de betrokkene werd hersteld. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 18 maart 1997, VR 1997/158, en een aantal uitspraken van rechtbank Roermond gaat de betrokkene ervan uit dat de overeenkomst ten aanzien van de in bruikleen gegeven auto gelijk is te stellen aan een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 8 WAHV.
5. De betrokkene heeft bij haar beroepschrift d.d. 7 oktober 2009 een stuk overgelegd dat is getiteld "Inzet vervangend vervoer" en dat blijkens de inhoud een bruikleenovereenkomst is tussen de bruiklener van het motorrijtuig met kenteken [00-AB-AB] en de betrokkene. Ter toelichting heeft de betrokkene in een bijlage bij zijn beroepschrift d.d. 29 oktober 2009 onder meer het volgende vermeld:
"Vervangend vervoer tijdens schadeherstel is opgenomen in de cascodekking van de meeste verzekeringsmaatschappijen. Zij hanteren naar hun klanten toe het begrip "gratis vervangend vervoer" bij de door hun geselecteerde schadeherstelbedrijven. Bedrijfsmatig moeten wij dan vervangend vervoer ter beschikking stellen. Hiervoor mogen wij de bruiklener geen kosten in rekening brengen, daar de meeste verzekeringsmaatschappijen een uurtarief betalen, waarin de kosten van het vervangend vervoer zijn opgenomen (…). Het uurtarief van de verzekeringsmaatschappij is uiteraard van invloed op de premie van de polis. Dus uiteindelijk wordt het vervangend vervoer oftewel de bruikleenauto deels toch door de klant zelf middels zijn premie betaald."
6. Het door de betrokkene aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 18 maart 1997 was gebaseerd op de op dat tijdstip geldende, doch inmiddels gewijzigde, wettekst, zodat aan genoemd arrest in de onderhavige zaak geen betekenis toekomt.
7. Artikel 8, aanhef en onder b, WAHV luidt sinds de invoering van de wet van 15 mei 1997, Stb. 1997/212, tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en van het Wetboek van Strafvordering - voor zover hier van belang - als volgt:
"De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven:
a. (…),
b. een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, (…)."
8. De memorie van toelichting houdt ten aanzien van voornoemde wijziging in:
"Om duidelijk tot uitdrukking te laten komen dat de in artikel 8 voorziene disculpatiemogelijkheid voor de kentekenhouder - voor zover hier van belang - alleen betrekking kan hebben op bedrijfs- of beroepsmatige verhuur van een motorrijtuig is in dit artikel tevens tussen "schriftelijk" en "aangegane" nog ingevoegd: bedrijfsmatig." (Kamerstukken II, 1993/94, 23 689, nr. 3, p. 4).
9. Het door de betrokkene overgelegde document houdt in dat op 10 augustus 2009 een vervangende auto met kenteken [00-BA-BA] aan de bruiklener [bruiklener] ter beschikking is gesteld en dat de auto door de bruiklener is ingeleverd op 14 augustus 2009. Het document bevat tevens de aansprakelijkheidsvoorwaarden voor de bruikleen.
10. In het onderhavige geval is sprake van vervangend vervoer dat voortvloeit uit een verzekeringsovereenkomst van de bruiklener. Uit voornoemde bruikleenovereenkomst tussen bruiklener en de betrokkene, noch uit de schriftelijke toelichting van de betrokkene, zoals aangehaald onder 4, blijkt dat de bruiklener ten behoeve van het gebruik van de leenauto aan de betrokkene een concrete vergoeding verschuldigd was. Dat de kosten van de bruikleen via de verzekeringspremie door de verzekeraar mogelijk worden verhaald op de bruiklener maakt dat niet anders. Die premie is immers ook verschuldigd indien de bruiklener in het geheel geen gebruik behoeft te maken van de diensten van de betrokkene.
11. Het voorgaande brengt mee dat de door de betrokkene overgelegde bruikleenovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst in de zin van artikel 8, aanhef en onder b, WAHV.
De andersluidende beslissing van de kantonrechter kan daarom niet in stand blijven. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda en Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting, zijnde mr. Beswerda buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.