ECLI:NL:GHLEE:2010:BP1117

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.024.003/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandelenleaseovereenkomst en de Duisenberg-regeling: Onvoldoende informatie van Dexia en gevolgen voor betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een aandelenleaseovereenkomst tussen appellant en Dexia, die later is overgenomen door Varde. De zaak draait om de onduidelijke en onvolledige informatie die Dexia/Varde heeft verstrekt over de resterende betalingsverplichtingen van de appellant. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft zijn overeenkomsten met Dexia beëindigd wegens betalingsachterstand. De eindafrekeningen die Dexia heeft gepresenteerd, zijn door de appellant betwist, vooral met betrekking tot de berekening van de resterende maandtermijnen en de toepassing van de Duisenberg-regeling. Het hof heeft vastgesteld dat de eindafrekeningen niet klopten en dat de bedragen die Dexia aan appellant in rekening bracht, gecorrigeerd moesten worden. Het hof oordeelt dat de appellant erop mocht vertrouwen dat de Duisenberg-regeling een definitieve regeling was, en dat Dexia hem niet langer aan de eerdere betalingsregeling mocht houden. Het hof heeft de vordering van Varde afgewezen en de appellant veroordeeld tot betaling van een gecorrigeerd bedrag, met inachtneming van de wettelijke rente. De kosten van het geding zijn toegewezen aan de appellant, aangezien Varde grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het belang van duidelijke communicatie en redelijkheid in contractuele verplichtingen werd benadrukt.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 december 2010
Zaaknummer 200.024.003/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. R. Raap, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Buitenlandse vennootschap [naam] Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin (Ierland),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [BVIIL],
advocaat: mr. G.J. Schras, kantoorhoudende te Spijkenisse.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 20 april 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest is op 13 september 2010 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Een afschrift hiervan bevindt zich bij de stukken.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. De in het geding zijnde aandelenlease-overeenkomsten zijn op initiatief van Dexia beëindigd wegens betalingsachterstand van [appellant]. De overeenkomst met contractnummer [nr. 1] is na 4 jaar beëindigd en de overeenkomst met contractnummer [nr. 2] na 4 jaar en 8 maanden.
2. [BVIIL] heeft bij de specificatie van haar vordering (productie 1 bij memorie van antwoord) de in de eindafrekeningen van 20 juli 2004 en 11 april 2005 (zie productie 2 bij memorie van antwoord) genoemde bedragen tot uitgangspunt genomen.
3. Allereerst doet zich de vraag voor of de in die eindafrekening genoemde bedragen juist zijn.
Eén van de in de eindafrekeningen vermelde posten heeft betrekking op de resterende maandtermijnen.
[appellant] heeft in dit verband ter gelegenheid van de comparitie van partijen verwezen naar artikel 2 van de aandelenlease-overeenkomsten en de vraag opgeworpen of de daar genoemde korting wel op juiste wijze door Dexia is berekend.
4. Artikel 2 van beide overeenkomsten luidt:
"Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 120 maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarden (de aankoopdatum). Lessee heeft het recht deze lease-overeenkomst dagelijks middels een schriftelijke mededeling aan de Bank te beëindigen. Ingeval van vervroegde beëindiging wordt een korting verleend van 50% op de alsdan geldende maandbedragen (punt 3b), met dien verstande dat bij vervroegde beëindiging binnen de eerste 36 maanden (......)"
Artikel 3 van de overeenkomst met contractnummer [nr. 1] - welk contract betrekking heeft op een totale lease-som van € 54.339,45 - luidt als volgt:
"De lease-som bedraagt:
a) De som van 36 maandtermijnen minus 10% korting: € 8.121,60 (...)
Deze termijn dient te worden voldaan op of omstreeks de 1e van de maand volgend op de aankoopdatum.
b) 84 opeenvolgende maandtermijnen waarvan de eerste vervalt één maand na afloop van de eerste 36 maanden als genoemd onder a. en waarvan het bedrag wordt bepaald aan de hand van een percentage van 12,4% per jaar (effectief 13,1%) over het aankoopbedrag van de waarden op welk percentage een korting wordt verleend op basis van de gemiddelde procentuele stijging van het aandelenpakket over de eerste drie jaren na de aankoopdatum, berekend als volgt: (volgt een tabel met aan de gemiddelde koersstijging gekoppelde kortingspercentages)."
Artikel 3 van de overeenkomst met contractnummer [nr. 2] - welk contract betrekking heeft op een totale lease-som van € 14.723,46 - is gelijkluidend met dien verstande dat de sub a genoemde som in dat geval € 2.200,68 bedraagt.
5. Het hof stelt vast dat [BVIIL] niet heeft betwist dat de in artikel 2 genoemde korting in het onderhavige geval van toepassing is. Mevrouw Elschot heeft namens [BVIIL] ter comparitie bevestigd dat volgens het contract een korting van 50 procent op de bij vervroegde beëindiging verschuldigde boete kon worden verleend, maar heeft uitgelegd dat Dexia in dit geval de resterende maandtermijnen contant heeft gemaakt tegen 5%. Dat zou gunstiger zijn voor [appellant].
6. Het hof vermag dat laatste niet in te zien.
Volgens de eindafrekening van contractnummer [nr. 1] resteerden er nog 69 maandtermijnen van € 250,67; in totaal € 17.296,23. Dexia heeft dit bedrag contant gemaakt tegen 5% hetgeen leidt tot een bedrag van € 15.051,24.
Een korting van 50% resulteert evenwel in een veel lager bedrag, namelijk
€ 8.648,11.
Hetzelfde geldt voor contractnummer [nr. 2]. Blijkens de eindafrekening stonden nog 64 termijnen van € 67,92 in totaal € 4.346,88 open. Dexia heeft dit bedrag contact gemaakt tegen 5% hetgeen resulteert in een bedrag van € 3.819,57. Een korting van 50% op de resterende maandtermijnen komt daarentegen neer op een bedrag van slechts € 2.173,44.
7. Het hof is dan ook van oordeel dat de betreffende posten in de eindafrekening dienovereenkomstig dienen te worden gecorrigeerd. Dat leidt ertoe dat de eindafrekeningen met betrekking tot contractnummer [nr. 1] en contractnummer [nr. 2] - tegen de inhoud waarvan [appellant] overigens geen bezwaren heeft geuit - niet sluiten op een bedrag van € 19.577,63 respectievelijk
€ 5.788,05 maar op een bedrag van € 13.174,50 respectievelijk € 4.141,92.
Het is op deze laatstgenoemde bedragen dat de aan [appellant] toegekende Duisenberg-vergoeding en Ahold-vergoeding in mindering dienen te worden gebracht.
8. [BVIIL] heeft blijkens de als productie 1 bij memorie van antwoord overgelegde specificatie haar vordering ten aanzien van contract met nummer [nr. 1] nog vermeerderd met een bedrag van € 2.522,82 terzake van 'rente gespreide betaling'.
Uit de door [BVIIL] gegeven toelichting blijkt dat het gaat om rente uit hoofde van een betalingsregeling die in februari 2005 is getroffen en in september 2006 door Dexia is beëindigd omdat de regeling niet door [appellant] werd nagekomen.
[appellant] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen aangegeven dat hij met de betalingsregeling - waarbij Dexia een rente van maar liefst 8,25% bedong - onder druk van de omstandigheden accoord is gegaan, maar dat hij als gevolg van de financiële problemen waarin hij is komen te verkeren niet in staat was die regeling na te komen. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat hij uit het aanbod van de Duisenberg-regeling, waarmee hij in maart 2006 heeft ingestemd, begreep dat hij een bedrag van € 5.884,73 zou ontvangen en dat hij ten aanzien van het contract met nummer [nr. 1] geen restschuld meer had.
[appellant] heeft benadrukt dat Dexia hem in het kader van de Duisenberg-regeling allerlei tegenstrijdige informatie heeft verstrekt, waaraan hij geen touw kon vastknopen. Toen [appellant] om uitleg vroeg, schreef Dexia hem dat de Duisenberg-vergoeding € 6.418,46 bedroeg.
De raadsman van [appellant] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen aangevoerd dat [appellant] er van uit mocht gaan dat de Duisenberg-regeling een definitieve regeling was en dat daarmee de eerder getroffen betalingsregeling was komen te vervallen.
9. Het hof is met [appellant] van oordeel dat de wijze waarop Dexia hem over de Duisenberg-regeling heeft geïnformeerd verre van duidelijk was.
Zo heeft Dexia [appellant] in het kader van het aanbod van de Duisenberg-regeling niet duidelijk gemaakt wat hij bij acceptatie van die regeling per saldo nog aan Dexia diende te voldoen.
Weliswaar bleek uit de eerste toelichting op het aanbod (productie bij memorie van grieven) dat [appellant] uit hoofde van de Duisenberg-regeling een vergoeding van € 5.884,73 in totaal zou ontvangen en dat dit bedrag zou worden uitbetaald of geheel of gedeeltelijk zou worden verrekend met bedragen die [appellant] nog werkelijk aan Dexia verschuldigd was, maar de toelichting gaf geen inzicht in hetgeen [appellant] nog aan Dexia verschuldigd was. Integendeel: in de toelichting stond vermeld dat er ten aanzien van contract met nummer [nr. 1] geen sprake was van een restantschuld en dat de restantschuld uit hoofde van contract met nummer [nr. 2] slechts € 2.401,89 bedroeg.
Het tweede overzicht dat [appellant] ontving (productie bij proces-verbaal van comparitie) bevatte eendere gegevens, maar daarin was ook een 'financieel overzicht' opgenomen waarin stond vermeld dat [appellant] nog € 4.186,71 aan Dexia diende te voldoen.
[appellant], die de overzichten niet begreep en niet met elkaar kon rijmen, heeft Dexia vervolgens om uitleg gevraagd. Daarop ontving hij een brief van Dexia van 5 mei 2006 waarin werd uiteengezet dat [appellant] een Duisenberg-vergoeding van in totaal € 6.418,46 toekwam (€ 1.601,34 voor contractnummer [nr. 2] en € 4.817,12 voor contractnummer [nr. 1]). Voorts werd [appellant] medegedeeld dat deze vergoeding niet zou worden uitbetaald doch verrekend met zijn restschuld. Opnieuw werd vermeld dat de restschuld uit hoofde van contract met nummer [nr. 2] € 2.401,89 bedroeg. De restantschuld uit hoofde van contract met nummer [nr. 1] werd in die brief niet nader werd aangeduid.
[BVIIL] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat de in de brief van 5 mei 2006 genoemde bedragen niet juist zijn en dat zij niet kan verklaren waarom Dexia [appellant] in deze zin heeft bericht.
10. Het hof is van oordeel dat [appellant] Dexia - en daarmee [BVIIL] - desalniettemin aan de inhoud van de brief van 5 mei 2006 mag houden. [appellant] ontving deze brief immers na zijn uitdrukkelijk vraag om uitleg over de Duisenberg-regeling omdat hij de eerdere overzichten niet begreep en niet met elkaar kon rijmen.
Nu Dexia hem bij naar aanleiding van zijn vraag om uitleg bij genoemde brief uitdrukkelijk liet weten dat de totale vergoeding € 6.418,46 bedroeg en de restschuld uit hoofde van het ene contract € 2.401,89 beliep, mocht [appellant] daarop vertrouwen.
11. Naar het oordeel van het hof mocht [appellant] aan de hem verstrekte overzichten evenwel niet het vertrouwen ontlenen dat de Duisenberg-vergoeding aan hem zou worden uitbetaald en dat de volledige schuld uit hoofde van contract met nummer [nr. 1] werd kwijtgescholden.
Onderaan de eerste toelichting die [appellant] bij het aanbod van de Duisenberg-regeling ontving stond immers vermeld:
"Het bedrag van de vergoeding zal door Dexia aan u worden uitbetaald, of geheel of gedeeltelijk worden verrekend met bedragen die u nog aan Dexia verschuldigd bent. Dat kan zijn een eventueel binnenkort aflopende overeenkomst waarbij een restschuld kan optreden, een betalingsregeling of een betalingsachterstand."
[appellant] had een betalingsregeling getroffen ten aanzien van zijn schuld uit hoofde van contract met nummer [nr. 1] en mocht er dan ook niet van uit gaan dat deze schuld volledig was kwijtgescholden. Dat klemt temeer daar in de brief van
5 mei 2006 werd gerefereerd aan genoemde betalingsregeling, terwijl bovendien nadrukkelijk werd vermeld dat de Duisenberg-vergoeding niet zou worden uitgekeerd, maar verrekend met de restschuld van de overeenkomsten.
12. Wel onderschrijft het hof in dit verband het standpunt van de raadsman van [appellant] dat [appellant] er onder de gegeven omstandigheden vanuit mocht gaan dat door het accepteren van de Duisenberg-regeling een finale regeling tot stand was gekomen waarmee de eerder getroffen betalingsregeling kwam te vervallen en dat het in strijd is met de door Dexia gewekte verwachtingen dat Dexia [appellant] nog langer aan die eerder getroffen regeling hield.
Het hof begrijpt dit verweer van [appellant] aldus dat hij een beroep doet op de redelijkheid en billijkheid.
Het hof acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid inderdaad onaanvaardbaar dat Dexia/[BVIIL] ondanks het feit dat partijen in maart 2006 de Duisenberg-regeling zijn overeengekomen, nog aanspraak blijft maken op vergoeding van een rente van maar liefst 8,25% over de periode februar 2005 tot september 2006 uit hoofde van de betalingsregeling die [appellant] in februari 2005 onder druk van de omstandigheden met Dexia is aangegaan, maar - zoals hij ter comparitie uiteen heeft gezet - wegens de financiële problemen waarin hij verkeerde niet kon nakomen. Dit klemt temeer daar Dexia [appellant] terzake van de vervroegde beëindiging van de lease-overeenkomst - die een looptijd had van 10 jaar, derhalve tot april 2010 - ook al een boeterente heeft berekend van 50% van de nog niet verschenen maandtermijnen. Het bedrag van € 2.522,85 dat [BVIIL] in de specificatie van haar vordering (productie 1 bij memorie van antwoord) ten aanzien van contractnummer [nr. 1] heeft bijgeteld wegens 'verschuldigde rente gespreide betaling', is dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
13. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof tot de volgende berekening van de door [appellant] aan Vare verschuldigde bedragen:
Contractnummer [nr. 1]
Eindafrekening € 13.174,50
Duisenberg-vergoeding € 4.283,39 -
Ahold-vergoeding € 87,10 -
Per saldo te voldoen € 8.804,01
Contractnummer [nr. 2]
Restschuld volgens brief 5 mei 2006 € 2.401,89
Duisenberg-vergoeding € 1.601,34 -
Ahold-vergoeding € 58,51 -
Per saldo te voldoen € 742,04
De vordering is in hoofdsom derhalve toewijsbaar tot een bedrag van € 9.546,05.
15. Gelet op het feit dat [BVIIL]/Dexia [appellant] jarenlang in het duister heeft laten tasten omtrent de omvang van haar vordering en pas bij memorie van antwoord een specificatie heeft gegeven die niet viel te rijmen met de eerder aan [appellant] verstrekte informatie, ziet het hof geen grond voor toewijzing van de door [BVIIL] bij dagvaarding in eerste aanleg gevorderde buitengerechtelijke kosten, ook niet tot het door de kantonrechter bij verstek toegewezen bedrag.
Voorts ziet het hof daarin aanleiding de gevorderde wettelijke rente over de toe te wijzen hoofdsom eerst toe te wijzen met ingang van de dag van dit arrest.
Slotsom
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. [BVIIL] zal als de in het hoger beroep grotendeels in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft het geliquideerde salaris van de advocaat begroot op € 1.580,-- (2,5 punt, tarief I). Tevens ziet het hof aanleiding [BVIIL] te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg zodat de toen door haar gemaakte kosten voor haar eigen rekening blijven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen van 17 september 2008
en opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs kwijting aan [BVIIL] te betalen een bedrag van € 9.546,05 (zegge: negenduizend vijfhonderdzesenveertig euro en vijf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening:
veroordeelt [BVIIL] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg op nihil en in hoger beroep op € 347,44 aan verschotten en op € 1.580,--aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 281,94 aan verschotten en € 1.580,-- voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. R.Ch. Verschuur, voorzitter, J.H. Kuiper en M.M.A. Wind, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 december 2010 in bijzijn van de griffier.