met betrekking tot de grieven
5.1 Het hof ziet aanleiding om eerst de grieven IV en V te bespreken. Met deze grieven komt [kledingzaak] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering in eerste aanleg onvoldoende is onderbouwd en klaagt [kledingzaak] er over dat zij daarom ten onrechte in de proceskosten is verwezen. Deze grieven falen, omdat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat [kledingzaak] in eerste aanleg niet heeft aangetoond dat [appellanten] de gehele schuld van Reptielenplaza -zoals [kledingzaak] die ziet- hebben overgenomen en dat het onduidelijk is gebleven op welke vorderingen de diverse betalingen van [appellanten] zijn afgeboekt, zodat de kantonrechter niet kon vaststellen of [kledingzaak] een vordering heeft op [appellanten], laat staan tot welk bedrag.
5.2 De grieven I, II en III lenen zich vervolgens voor een gezamenlijke bespreking. Met deze grieven en de daarop gegeven toelichting gaat [kledingzaak] nader in op het oordeel van de kantonrechter dat de hoogte van de door [appellanten] overgenomen schuld van Reptielenplaza niet duidelijk is en dat de omvang van de huurachterstand -mede gelet op door [appellanten] gedane betalingen- niet inzichtelijk is gemaakt.
5.3 [kledingzaak] stelt dat de schuld van Reptielenplaza die door [appellanten] is overgenomen, in totaal € 8.453,28 bedraagt. Het gaat hierbij volgens [kledingzaak] om een huurschuld van € 6.020,81 plus de kosten van deurwaarderskantoor Venema en Noppe van € 2.432,47.
5.4 [appellanten] hebben dit één en ander reeds in eerste aanleg betwist. Zij stellen dat met [kledingzaak] is afgesproken dat [appellanten] € 500,00 per maand op de door hen overgenomen huurschuld van Reptielenplaza ter hoogte van € 4.520,81 zouden aflossen.
5.5 Behoudens de in r.o. 2.6 aangehaalde afbetalingsregeling, is in de huurovereenkomst van 1 februari 2006 niet vermeld tot betaling van welk bedrag [appellanten] zich jegens [kledingzaak] -naast de huurpenningen- hebben verplicht. [kledingzaak] laat het op dit punt ook in hoger beroep bij de blote stelling dat [appellanten] de volledige huurschuld van Reptielenplaza hebben overgenomen plús de deurwaarderskosten. [kledingzaak] lijkt hiermee te miskennen dat op haar de plicht rust feiten en omstandigheden te stellen -en bij betwisting: te bewijzen- dat [appellanten] zich jegens haar verbonden hebben tot betaling van € 8.453,28. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellanten], zoals hiervoor weergegeven in r.o. 5.4, lag het op de weg van [kledingzaak] om nadere feiten te stellen die zouden kunnen schragen dat [appellanten] zich bereid hebben verklaard om -bovenop de maandelijkse huurbetalingen- door middel van maandelijkse betalingen van € 500,00 een bedrag van totaal € 6.020,81 aan [kledingzaak] te voldoen ten titel van de overgenomen huurschuld van Reptielenplaza. Hetzelfde geldt voor de deurwaarderskosten, te meer omdat [kledingzaak] voor de hoogte daarvan (€ 2.432,47) verwijst naar de nota van deurwaarderskantoor Venema en Noppe van 9 oktober 2007. Zonder nadere toelichting valt immers niet te begrijpen dat [appellanten] reeds ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst van 1 februari 2006 met dit bedrag hebben ingestemd.
5.7 Een nadere onderbouwing in vorenbedoelde zin ontbreekt echter, hetgeen voor rekening en risico van [kledingzaak] moet worden gelaten. Voor bewijslevering is dan ook geen plaats, zodat niet is komen vast te staan dat [appellanten] een schuld van Reptielenplaza hebben overgenomen voor zover die schuld het door [appellanten] erkende bedrag van € 4.520,81 overstijgt.
5.8 Wanneer ervan wordt uitgegaan dat [appellanten] de schuld van Reptielenplaza slechts tot laatstgenoemd bedrag hebben overgenomen, bedraagt de betalingsachterstand van [appellanten] ten tijde van het eindigen van de huurovereenkomst op 1 juli 2010 € 14.094,31, aldus [kledingzaak]. Deze stelling is, als gevolg van het tegen [appellanten] verleende verstek en het bijgevolg uitblijven van (nader) verweer, onbetwist gebleven. Het hof zal er daarom vanuit hebben te gaan dat de betalingsachterstand van [appellanten] per 1 juli 2010 € 14.094,31 bedraagt. Aan het door [appellanten] in eerste aanleg gevoerde verweer dat zij de betaling van de huur hebben opgeschort omdat het pand lekte en zij daardoor schade hebben geleden ten bedrage van € 14.043,44 (excl. schoonmaakkosten en schilderwerk), gaat het hof voorbij. [appellanten] hebben weliswaar gesteld dat zij de lekkage en de daaruit voortvloeiende schade telefonisch en schriftelijk hebben gemeld bij [kledingzaak], maar zij hebben dit niet onderbouwd, waar zulks -gelet op de betwisting door [kledingzaak]- wel op hun weg had gelegen. De vordering van [kledingzaak] is dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 14.094,31, aangezien de vordering het hof in zoverre niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De grieven I, II en III treffen dan ook, zij het gedeeltelijk, doel.
5.9 Grief VI, welke is gericht tegen het dictum van de kantonrechter en waarmee [kledingzaak] beoogt de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen, heeft geen zelfstandige betekenis en kan om die reden buiten bespreking blijven.
5.10 Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds vervat, danwel als niet relevant buiten beschouwing worden gelaten.