ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0762

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.484
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinshereniging en opvoedingsperspectief

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De vader, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kinderrechter, verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen. De kinderrechter had eerder op 7 mei 2010 de minderjarigen onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJZ) en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 31 december 2010. De vader voerde aan dat hij in staat was om voor de kinderen te zorgen en dat de hulpverlening sneller op gang kon komen dan de rechtbank had aangenomen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof constateerde dat de kinderen in hun jonge levensjaren veel tekort zijn gekomen en dat er sprake was van huiselijk geweld tijdens de relatie van de ouders. De vader had in het verleden hulp ontvangen voor zijn agressieproblematiek en er waren zorgen over zijn opvoedingscapaciteiten. Het hof oordeelde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, en dat er duidelijkheid moest komen over hun toekomstperspectief.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen. Het hof benadrukte het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen en de noodzaak om helderheid te bieden over hun toekomst. De vader werd aangespoord om samen met BJZ te werken aan een plan voor de terugplaatsing van de kinderen, indien mogelijk, en om de omgangsregeling te evalueren.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 december 2010
Zaaknummer 200.071.484
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Bosma, kantoorhoudende te Assen,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
1. [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Assen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 7 mei 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen de minderjarigen [naam kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [2002] te [plaats] en [naam kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [2003] te [plaats], voor de termijn van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 10 mei 2010 tot en met 31 december 2010.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 6 augustus 2010, heeft de vader verzocht de beschikking van 7 mei 2010 te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en opnieuw beslissende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad tot verlenging af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 11 oktober 2010, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 21 september 2010 met bijlagen van mr. Bosma en een brief van 17 november 2010 van BJZ.
Ter zitting van 3 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de heer J. Scholte Aalbes namens de raad.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de ouders zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. In 2004 zijn de ouders uit elkaar gegaan. Sindsdien heeft de vader alleen voor de kinderen gezorgd. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
2. Op 10 februari 2010 heeft de raad de kinderrechter telefonisch verzocht [kind 1] en [kind 2] (voorlopig) onder toezicht te stellen en een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing af te geven. De kinderrechter heeft op 10 februari 2010 bij mondelinge beschikking een voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden afgegeven en een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing voor de duur van vier weken. Op 11 februari 2010 is voorgaande uitgesproken ter terechtzitting.
3. Bij beschikking van 10 maart 2010 heeft de rechtbank de beschikking van 11 februari 2010 bekrachtigd. Bij beschikking van 7 mei 2010 heeft de rechtbank met ingang van 10 mei 2010 een ondertoezichtstelling uitgesproken voor de termijn van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot en met 31 december 2010. De vader heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld, voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
4. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De standpunten
5. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank, anders dan de raad, er van uit lijkt te gaan dat thuisplaatsing mogelijk is zodra de hulpverlening bij vader goed is geregeld. Hij is van mening dat voor het op gang brengen van het hulpverleningstraject een periode van twee of drie maanden voldoende is en hiervoor geen acht maanden nodig is. De vader heeft voorts gesteld dat hij openstaat voor hulp en dat hij -met hulp- in staat is om [kind 1] en [kind 2] goed te verzorgen en op te voeden.
6. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de beschikking van de rechtbank niet zonder meer blijkt dat de kinderen bij vader kunnen terugkeren. Er dient te worden onderzocht of de opvoedingssituatie kan worden hersteld en of de kinderen terug kunnen keren naar de thuissituatie. De termijn voor de uithuisplaatsing zoals door de rechtbank bepaald is volgens de raad hiervoor wel degelijk noodzakelijk. [kind 1] en [kind 2] zijn kwetsbare kinderen. In de thuissituatie bij de vader heeft het hun ontbroken aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. De raad heeft voorts zijn twijfels geuit over het probleeminzicht van de vader en zijn leerbaarheid.
7. BJZ heeft aangegeven dat het momenteel goed gaat met de kinderen in het pleeggezin waar zij verblijven. De kinderen krijgen veel aandacht en zij reageren goed op de structuur die hun wordt geboden. Ook op school laten zij vorderingen zien. [kind 1] en [kind 2] verblijven om het weekend bij hun vader. Dit verloopt goed. Ter zitting is naar voren gekomen dat de omgangsregeling is uitgebreid met de vrijdag. Volgens BJZ is de uithuisplaatsing nodig om te onderzoeken op welke manier de vader (weer) zelf voor de kinderen kan zorgen.
De overwegingen
8. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[kind 1] en [kind 2] zijn veel tekort gekomen in hun jonge levensjaren. Tijdens de relatie van de ouders is er bovendien sprake geweest van huiselijk geweld. Sinds 2004 is er sprake geweest van terugkerende hulpverlening in het gezin. De vader heeft in 2006 in verband met zijn agressieproblematiek hulp gehad. In de loop der jaren vertoonden beide kinderen -ondanks de ingezette hulpverlening- toenemende gedragsproblemen en kostte het de vader steeds meer moeite om het gezag uit te oefenen. Bij de vader is een aan autisme verwante stoornis gediagnosticeerd. Daarnaast functioneert hij op een benedengemiddeld niveau. Tot 2008 liep er een bezoekregeling met moeder. Vanwege spanningen en haar psychische problematiek is de omgang tussen de moeder en de kinderen door BJZ stopgezet.
9. In februari 2010 heeft BJZ haar toenemende zorgen over de kinderen geuit richting de vader, vanwege de onveilige en instabiele opvoedsituatie. Vanwege deze ernstige zorgen en het gebrek aan structuur en duidelijkheid, zijn de kinderen op 9 februari 2010 op vrijwillige basis uit huis geplaatst. Omdat de vader op 10 februari 2010 heeft medegedeeld dat hij niet meer instemde met de plaatsing van de kinderen in een pleeggezin, heeft de raad op verzoek van BJZ een kinderbeschermingsmaatregel verzocht aan de kinderrechter. Thans loopt de machtiging tot uithuisplaatsing nog tot en met 31 december 2010. Ter zitting van de rechtbank van 21 december 2010 zal de inmiddels opnieuw verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan de orde komen.
10. Gelet op de problemen van de kinderen, de zorgen daaromtrent en de draagkracht van de vader is het hof van oordeel dat de in deze procedure in geschil zijnde verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, dan wel in verband met onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Het feit dat de vader ter zitting heeft aangevoerd dat het inmiddels veel beter met hem gaat en dat hij nu veel meer energie heeft dan eerder (onder meer door zijn nieuwe baan, waardoor hij geen stress en spanning meer ervaart), maakt dit oordeel niet anders.
11. Het hof merkt nog het volgende op. Ter zitting heeft de vader aangevoerd dat hij duidelijkheid van de zijde van BJZ mist over wat er zou moeten gebeuren om de kinderen weer thuis te laten wonen. Het hof kan de gevoelens van de vader begrijpen, in die zin dat het hof het nodig acht -ook met het oog op het belang van de kinderen- dat spoedig zowel voor de korte als de lange termijn helderheid wordt geboden over het toekomstperspectief van [kind 1] en [kind 2]. Dit betekent dat op korte termijn dient te worden onderzocht òf de kinderen teruggeplaatst kunnen worden naar de vader en zo ja, onder welke voorwaarden. En indien terugplaatsing niet tot de mogelijkheden zou behoren, zal duidelijkheid moeten komen over het wel of niet (verder) uitbreiden van de omgangsregeling tussen de vader en [kind 1] en [kind 2].
De slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, A.H. Garos en G.J. van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 december 2010 in bijzijn van de griffier.