ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0758

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.494
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en behoefte van de vrouw na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichting van de man na de echtscheiding van partijen. De man, die in de Verenigde Staten woonde, had in eerste aanleg een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 1.357,-- per maand, met ingang van 24 maart 2009. De vrouw, die na de echtscheiding in Nederland was teruggekeerd, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, terwijl de man verzocht om de alimentatie op nihil te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in het buitenland slechts kort samen hebben genoten van een hoger inkomen, en dat de vrouw in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op maximaal € 2.040,-- netto per maand, en heeft geoordeeld dat de man vanaf 1 april 2009 niet langer alimentatie hoeft te betalen. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk bekrachtigd voor de periode van 24 maart 2009 tot 1 april 2009, maar de alimentatieverplichting is vanaf 1 april 2009 op nihil gesteld. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 december 2010
Zaaknummer 200.041.494
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam],
voorheen wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten),
thans wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. van Dolderen,
kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[naam],
voorheen wonende te [woonplaats],
thans wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.F. Rouwé-Danes,
kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 10 juni 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 24 maart 2009 (de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand) bepaald op € 1.357,-- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 24 augustus 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 10 juni 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van echtscheiding te stellen op nihil, althans op een door het hof te bepalen ander bedrag lager dan € 1.357,-- per maand en te bepalen dat de onderhoudsverplichting van de man definitief eindigt na vierentwintig maanden te rekenen vanaf de scheidingsdatum; kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 oktober 2009, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat, de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hem het daarbij ingestelde verzoek te ontzeggen en de beschikking van 10 juni 2009 te bekrachtigen onder afwijzing van hetgeen verder is verzocht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 23 maart 2010 met bijlagen en een brief van 10 november 2010 met bijlagen, beide van mr. Van Dolderen.
Op 22 november 2010 is een faxbericht van mr. Van Dolderen binnengekomen bij het hof waarin zij bericht dat de man de volgende dag niet in staat zal zijn ter zitting van het hof te verschijnen.
De behandeling van de zaak ter zitting van het hof van 6 april 2010 is op verzoek van mr. Van Dolderen aangehouden. De zaak is vervolgens behandeld ter zitting van het hof van 23 november 2010.
Verschenen zijn de vrouw met haar advocaat. Mr. Van Dolderen is verschenen, maar ruimschoots na het geplande tijdstip van behandeling.
Met instemming van beide advocaten zijn de vrouw en haar advocaat gehoord (om 09.35 uur) en later op de ochtend (10.50 uur) is alleen de advocaat van de man gehoord.
De vrouw noch haar advocaat konden, gelet op hun agenda, bij het tweede verhoor aanwezig zijn.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen zijn op 2 mei 2001 met elkaar gehuwd. In februari/maart 2006 is de man naar de Verenigde Staten vertrokken en de vrouw heeft zich in april 2006 bij hem gevoegd. Voor haar vertrek was zij in Nederland directeur van een basisschool. In de Verenigde Staten kon zij, op grond van de aldaar geldende regels geen betaalde arbeid verrichten. Partijen zijn begin 2007 feitelijk uiteen gegaan en de vrouw heeft zich begin 2008 (weer) in Nederland gevestigd.
2. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 24 maart 2009 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 17 december 2008 in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand.
3. De man is opnieuw gehuwd (met [echtgenote man]) op 14 april 2009. [echtgenote man] woonde sinds 27 december 2008 bij de man in de Verenigde Staten.
De man is, met zijn echtgenote, op 6 augustus 2010 naar Nederland teruggekeerd. Hij is per 27 augustus 2010 in Duitsland ingeschreven en heeft per 1 september aldaar een baan aanvaard.
Uit hun huwelijk is op [2010] een dochter geboren.
4. Op 10 juni 2009 heeft de rechtbank een beschikking gegeven die ziet op de door de man te betalen partneralimentatie en waarvan de inhoud hiervoor, bij 'Het geding in eerste aanleg' staat vermeld.
Tegen deze beschikking richt het beroep van de man zich.
De geschilpunten
5. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
A. de behoefte van de vrouw;
B. de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- het inkomen;
- de nieuwe partner;
- de pensioenpremie;
- de premie ziektekostenverzekering;
- eigen risico ziektekosten;
- financieringslasten aanschaf auto partner;
- kosten vliegtickets;
- kosten internationale overboeking alimentatie;
C. de jusvergelijking;
D. de limitering.
Het hof overweegt als volgt over de geschilpunten.
A. de behoefte van de vrouw
Algemeen
6. Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van de vrouw, mede gelet op de welstand tijdens het huwelijk, dient te worden gesteld en in hoeverre de vrouw zelf middels eigen inkomsten in deze behoefte kan voorzien.
7. Als uitgangspunt geldt dat de behoefte van de gewezen echtgeno(o)t(e) wordt gesteld op het bedrag dat nodig is om een zodanige staat te voeren die de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid past, daarbij (mede) gelet op de welstand van partijen gedurende het huwelijk.
8. Bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte zal zowel in aanmerking moeten worden genomen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als het uitgaven- en bestedingspatroon in diezelfde periode. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk, wat de kosten van levensonderhoud betreft, in redelijkheid aanspraak kan maken.
welstand van partijen ten tijde van het huwelijk
9. In dit geval is het hof, met de man, van oordeel dat bij de bepaling van de mate van welstand ten tijde van het huwelijk van partijen, in deze zaak uitgegaan dient te worden van de laatste periode van partijen samen in Nederland. Immers, het vertrek naar de Verenigde Staten was ook voor partijen een tijdelijke aangelegenheid, in principe voor drie jaar.
Bovendien heeft de vrouw zich in april 2006 bij de man in de Verenigde Staten gevoegd en zijn zij vrij kort daarna, in begin 2007, feitelijk uit elkaar gegaan. Partijen hebben dus maar relatief korte tijd, minder dan een jaar, samen genoten van een hoger inkomen, waarbij het aannemelijk is geworden dat daar ook hogere lasten tegenover hebben gestaan.
het netto gezinsinkomen in 2006
10. Het hof gaat aldus uit van het gezamenlijk inkomen van partijen in 2006.
Door partijen is dit inkomen - in de stukken - gesteld op € 3.900,-- netto per maand. Dit bedrag is gebaseerd op een inkomen van de man van € 1.900,-- en van de vrouw van ongeveer € 2.000,--, beide bedragen netto per maand. Op basis van dit netto gezinsinkomen zou de behoefte van de vrouw op € 2.340,-- netto per maand worden gesteld, uitgaande van een behoefte van 60% van dit netto inkomen van partijen samen.
11. Ter zitting is door de vrouw echter aangevoerd dat zij niet meer precies weet hoeveel inkomen zij genoot voor het vertrek naar de Verenigde Staten, maar dat het in ieder geval minder was dan hetgeen zij momenteel verdient en dus zeker geen bedrag van € 2.000,-- netto per maand. Zij stelt dat haar inkomen destijds aanmerkelijk lager was dan € 1.600,-- netto per maand. Door de man zijn geen bescheiden overgelegd die deze stelling van de vrouw in een ander daglicht zouden kunnen doen stellen. De vrouw heeft niet nader onderbouwd wat haar netto-inkomen precies was.
Behoefte van de vrouw
12. Onder die omstandigheden gaat het hof in redelijkheid uit van een netto gezinsinkomen in 2006 van maximaal (€ 1.900,-- plus € 1.500,-- =) € 3.400,-- netto per maand en de behoefte van de vrouw zal dan ook worden gesteld op maximaal (60% van 3400=) € 2.040,-- netto per maand.
De behoeftigheid van de vrouw
13. Om de behoeftigheid van de vrouw vast te stellen, dient te worden vastgesteld in hoeverre de vrouw in staat is of moet worden geacht in die behoefte zelf te voorzien.
De financiële stukken van de vrouw
14. Hoewel de behoefte van de vrouw door de man in beroep uitdrukkelijk aan het hof is voorgelegd, heeft de vrouw nagelaten om (recente) stukken over te leggen aan het hof over haar inkomsten. Zij heeft volstaan met toezending van het contract van Randstad Uitzendbureau van 2008 en enkele loonstroken van dit uitzendbureau over 2008. Ter zitting heeft zij aangegeven na 1 april 2009 niet meer voor het uitzendbureau werkzaam te zijn, maar elders.
Van haar werkzaamheden na het dienstverband via Randstad Uitzendbureau en dus vanaf 1 april 2009 zijn door de vrouw helemaal geen bewijsstukken overgelegd. Dit had op haar weg gelegen, gelet op de betwisting van haar behoefte, en deze keuze van de vrouw dient daarom voor haar rekening en risico te komen.
Het hof zal, mede op grond van de verklaringen ter zitting, van het volgende uitgaan.
Het inkomen van de vrouw
15. Nadat zij feitelijk bij de man is weggegaan, heeft de vrouw nog geruime tijd in de Verenigde Staten gewoond, bij vrienden die zij kende via de kerk. Zij was daar min of meer in de kost en verdiende een klein bedrag door op kinderen te passen en honden uit te laten. Verder heeft ze haar spaargeld moeten aanspreken.
16. Na terugkeer in Nederland heeft zij vanaf mei 2008 in [plaats] op een school gewerkt, 18 uur per week, als remedial teacher, via Randstad uitzendbureau. Zij werd per gewerkt uur uitbetaald: hiervan zijn enkele loonstroken door de vrouw toegezonden.
17. In de periode april 2009 - juli 2010 heeft zij als ambulant begeleider gewerkt bij RENN4, scholen voor speciaal onderwijs, voor 32 uur per week. Haar contract is toen niet verlengd omdat er zestig personeelsleden bij RENN4 werden ontslagen, aldus de vrouw.
18. Sinds 28 september 2010 werkt de vrouw bij het ROC te Drachten als docent Nederlands voor 2,5 dag per week. Haar contract beslaat 32 uur per week omdat zij ook uren van een zieke collega overneemt. Zij hoopt het volgend schooljaar een fulltime aanstelling te krijgen.
19. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat zij bij haar huidige werkgever thans circa
€ 1.600,-- netto per maand verdient.
20. Haar advocaat heeft mondeling ter zitting aangevuld dat uit de door haar - de dag voor de zitting van het hof - per mail ontvangen loonstrook van de vrouw over de maand oktober 2010 (en drie dagen over september 2010) blijkt dat haar inkomen
€ 2.724,-- bruto per maand bedraagt, exclusief 8% vakantietoeslag en exclusief eindejaarsuitkering. De vrouw neemt geen deel aan spaarloon of levensloop-regeling zo blijkt uit de loonstrook, aldus de advocaat.
Uit de cumulatieven blijkt, aldus de advocaat, dat voor de eindejaarsuitkering een bedrag van € 199,68 bruto en voor de vakantietoeslag een bedrag van € 191,77. bruto is opgenomen op de loonstrook.
De berekening van de behoeftigheid van de vrouw
21. Het huidige inkomen van de vrouw is, blijkens haar verklaring ter zitting, op dit moment € 2.724,-- bruto per maand, bij een dienstverband van 32 uur. Dit bedrag is exclusief de eindejaarsuitkering en exclusief de vakantietoeslag van 8%.
22. Het hof gaat er dan ook vanuit, gelet op de hiervoor genoemde gegevens en de arbeidskorting, dat het aannemelijk is dat het inkomen van de vrouw omgerekend ten minste € 2.000,-- netto per maand bedraagt.
23. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw geacht kan worden in haar behoefte te voorzien met het inkomen dat zij op basis van een werktijd van 32 uur per week geniet en dus vanaf 1 april 2009. De vrouw heeft niet, althans onvoldoende (met stukken) onderbouwd dat zij hiertoe niet in staat zou zijn.
Daarbij betrekt het hof dat van de vrouw mag worden verlangd, dat zij inkomsten uit een volledige dienstbetrekking verwerft. Door de vrouw is ter zitting bevestigd dat zij druk doende is om een volledig dienstverband te verkrijgen. Zij is werkzaam als leerkracht/remedial teacher en heeft voldoende kansen op de arbeidsmarkt, gelet op haar relevante (HBO-)opleiding, haar leeftijd en het feit dat zij niet de zorg voor (jonge) kinderen heeft.
Conclusie
24. De vrouw had behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud in de periode vanaf haar vestiging in Nederland en tijdens haar werkzaamheden via Randstad uitzendbureau.
Het hof is van oordeel dat de vrouw met ingang van 1 april 2009 in staat moet worden geacht om in eigen levensonderhoud te voorzien. Op dat moment had zij een inkomen op basis van 32 uur per week, net als op dit moment.
25. De ingangsdatum van de onderhoudsverplichting van de man is 24 maart 2009, te weten de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand.
Het hof zal dan ook, om doelmatigheidsredenen, de beslissing van de rechtbank bekrachtigen voor zover het de periode 24 maart 2009 tot 1 april 2009 betreft.
Vanaf 1 april 2009 dient de bijdrage van de man op nihil gesteld te worden.
26. Voor zover de man verzocht heeft om een limitering van de duur van zijn alimentatieverplichting wijst het hof dit af. Hetgeen de man ter onderbouwing van zijn verzoek - mede bezien in het licht van de duur van het huwelijk - heeft gesteld, acht het hof volstrekt onvoldoende om tot een zo vergaande en ingrijpende beperking van het recht van de vrouw te komen.
27. Na het voorgaande heeft de man geen belang meer bij behandeling van de overige grieven, die zien op zijn draagkracht. Het hof zal de behandeling van deze grieven daarom achterwege laten.
Slotsom
28. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
29. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor de periode 24 maart 2009 tot
1 april 2009;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de vastgestelde partneralimentatie vanaf 1 april 2009 betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 april 2009 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, M.C.D. Boon-Niks en
J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 december 2010 in bijzijn van de griffier.