ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0729

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.135
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in hoger beroep inzake alimentatie en ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 18 februari 2009, waarin de rechtbank heeft vastgesteld dat een eerdere beschikking van 25 juli 2007 tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man, appellant, heeft verzocht deze beschikking te vernietigen en te verklaren dat de eerdere beschikking niet met grove miskenning tot stand is gekomen. De vrouw, geïntimeerde, heeft verweer gevoerd en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de argumenten van beide partijen. De rechtbank had de zaak verwezen naar een nadere zitting voor een pro forma behandeling, waarbij de man in de gelegenheid werd gesteld om nadere gegevens aan te leveren over de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar beschikking een verstaansbeslissing heeft gegeven, die niet als eindbeslissing kan worden gekwalificeerd. Dit betekent dat het hoger beroep van de man niet ontvankelijk is, omdat de rechtbank geen tussentijds hoger beroep heeft opengesteld.

Het hof overweegt verder dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om de toepasselijkheid van artikel 1:401 lid 5 BW te heroverwegen, maar dat dit niet aan de orde is in het hoger beroep. De beslissing van het hof is dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot hoger beroep tegen de beschikking van 18 februari 2009. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 23 december 2010.

Uitspraak

Beschikking d.d. 23 december 2010
Zaaknummer 200.034.135
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. W. Huizing, thans mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.G. Kooi, kantoorhoudende te Dokkum.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 18 februari 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna de rechtbank) in het dictum van die beschikking opgenomen 'verstaat dat de beschikking van 25 juli 2007 tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven'. Voorts heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een nadere zitting voor een pro forma behandeling en is iedere verdere beslissing aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om nadere gegevens aan te leveren met betrekking tot de vaststelling van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 18 mei 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 18 februari 2009 te vernietigen, voor zover daarin is opgenomen 'verstaat dat de beschikking van 25 juli 2007 tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven' en opnieuw beslissende voor recht te verklaren dat de beschikking van 25 juli 2007 niet tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 10 augustus 2009, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het beroep ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
19 januari 2010 met bijlagen en een brief van 22 januari 2010 met bijlage van mr. Kroon-Jongbloed.
Ter zitting van 4 februari 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Kroon-Jongbloed en de vrouw, bijgestaan door mr. Kooi. Zowel van de zijde van de man als van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Bij de griffie van het hof is op 20 januari 2010 een brief met bijlagen van mr. Kroon-Jongbloed binnengekomen. Ingevolge artikel 1.4.3. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven moeten stukken waarop iemand zich wenst te beroepen zo spoedig mogelijk worden overgelegd, maar in ieder geval uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Het hof heeft, hoewel de stukken tijdig zijn ingediend, geen kennisgenomen van de inhoud daarvan omdat het omvangrijke stukken betreft en de stukken betrekking hebben op de draagkracht van de man hetgeen niet ter beoordeling aan het hof voorligt. Ter zitting is reeds medegedeeld dat het hof deze stukken buiten beschouwing zal laten vanwege strijd met de goede procesorde. Het hof heeft de toelichting op de grieven in de begeleidende brief van mr. Kroon-Jongbloed wel geaccepteerd.
Inleiding
2. Partijen zijn in 1993 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 8 november 2006 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 16 februari 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. Bij beschikking van 25 juli 2007 heeft de rechtbank, gelet op de overeenstemming van partijen, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2007 bepaald op
€ 400,- per maand.
4. De vrouw heeft in haar inleidend verzoekschrift wijziging van de overeengekomen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verzocht. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
Ontvankelijkheid
5. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep te komen, dient eerst de vraag te worden beantwoord of de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking een beslissing heeft gegeven dan wel heeft bedoeld te geven omtrent enig deel van het door de vrouw in haar petitum verzochte. Ter zitting zijn partijen daarom in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of appellant ontvankelijk moet worden geacht in zijn hoger beroep. Beide partijen hebben daarop aangegeven er voorshands van uit te zijn gegaan dat er sprake is van een eindbeslissing van de rechtbank en dat hoger beroep kon worden ingesteld.
6. Het hof overweegt het volgende. De rechtbank heeft in de beschikking waarvan beroep in haar overwegingen aangenomen dat een beroep van de vrouw op artikel 1:401 lid 5 BW slaagt en dat de overeenstemming tussen partijen, die is vastgelegd bij beschikking van 25 juli 2007, geen stand kan houden. Ook in het dictum heeft de rechtbank hierover een beslissing opgenomen zij het in de vorm van een verstaansbeslissing.
7. Het hof is van oordeel dat de overwegingen en de verstaansbeslissing in het dictum als een beslissing met een voorbereidend karakter, waarvan niet gezegd kan worden dat daarmee in het dictum een einde is gemaakt omtrent enig deel van het verzochte, moet worden beschouwd. De vrouw heeft in haar inleidend verzoekschrift verzocht de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 25 juli 2007 te wijzigen in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten voor levensonderhoud wordt vastgesteld op € 1.200,- bruto per maand, althans met ingang van 28 september 2007 althans in goede justitie op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum te bepalen. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de vrouw een verklaring voor recht heeft gevraagd in eerste aanleg, of dat er een andere reden is waarom de rechtbank is overgegaan tot het opnemen van de betreffende beslissing in het dictum en dat zij hiermee een eindbeslissing heeft bedoeld te geven.
8. Alles overwegende dient, naar het oordeel van het hof, de beslissing van de rechtbank -formeel gezien- te worden gekwalificeerd als een tussenbeschikking en niet als een eindbeschikking. Ingevolge art. 358 lid 4 Rv kan hoger beroep van een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank hoger beroep niet uitdrukkelijk opengesteld. De mededeling van de griffier onder de tussenbeschikking, is niet een beslissing van de rechtbank dat tussentijds hoger beroep wordt opengesteld. Bovendien, indien twijfel bestaat of een beslissing appellabel is of niet, kan een partij een rechtsprekende instantie verzoeken tot verkrijging van verlof tot het instellen van hoger beroep, hetgeen in het onderhavige geval niet is gebeurd.
9. Bovenstaande betekent dat de man op formele gronden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep.
10. Geheel ten overvloede overweegt het hof, gelet op het feitencomplex en de overwegingen daaromtrent in de beschikking, dat de rechtbank het oordeel over de toepasselijkheid van art. 1:401 lid 5 BW kan heroverwegen. De rechtbank is bevoegd om, nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van een niet in een eindbeschikking vervatte (eind)beslissing (HR 26 november 2010, NJ 2010, 634 en HR 25 april 2008, NJ 2008, 553).
Slotsom
11. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking d.d. 18 februari 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, A.H. Garos en A.J. Rietveld, en uitgesproken ter openbare