ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0713

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.534/02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belang van minderjarige bij schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad van machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de belangenafweging van een minderjarige centraal in het kader van een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van de minderjarige, geboren in 1995, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Leeuwarden, waarin de uithuisplaatsing van hun kind werd verlengd. De ouders stelden dat het welzijn van hun kind in het geding is, omdat de pleegouders niet adequaat zouden optreden tegen het schoolverzuim van het kind. Ze verzochten om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, zodat het kind bij hen zou kunnen wonen.

Het hof heeft de zaak op 1 december 2010 behandeld, waarbij de ouders, hun advocaat en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg (BJZ) en de pleegouders aanwezig waren. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij niet kon onderbouwen waarom zij beter in staat zou zijn om voor het kind te zorgen dan de pleegouders. Het hof heeft vastgesteld dat het kind zelf heeft aangegeven bij de pleegouders te willen blijven wonen en dat het contact met de ouders verstoord is. De pleegouders en BJZ hebben verklaard dat het goed gaat met het kind en dat het schoolverzuim inmiddels is ingelopen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat het verzoek van de ouders tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad niet in het belang van het kind is. Het hof heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gerechtvaardigd is, gezien de stabiliteit en de positieve ontwikkeling die het kind bij de pleegouders doormaakt. De beschikking van de rechtbank Leeuwarden is derhalve bevestigd en het verzoek van de ouders is afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 23 december 2010
Zaaknummer 200.076.534/02
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in het incident inzake de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de zaak van
1. [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
verzoekers,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Bureau Jeugdzorg,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder,
hierna te noemen: BJZ.
Belanghebbenden:
[naam pleegouders],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders van [kind].
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 25 augustus 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op [1995] in de gemeente [plaats] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 30 augustus 2010 tot 30 augustus 2011.
Het geding in hoger beroep
Bij verzoekschrift, binnengekomen op de griffie op 3 november 2010, hebben de ouders een schorsingsverzoek gedaan.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 24 november 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het schorsingsverzoek af te wijzen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de pleegouders geen verweerschrift ingediend.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 1 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. P. Bollema (kantoorgenoot van mr. Rijnsburger), mr. S. Polak en de heer J. Boons namens BJZ en de pleegouders van [kind].
Na afloop van de behandeling is [kind] door een raadsheer-commissaris gehoord.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de moeder en de (onbekende) biologische vader is [kind] geboren. De vader heeft [kind] op 21 september 2000 erkend. De moeder is alleen met het gezag over [kind] belast.
2. [kind] verblijft sinds december 2007 bij de pleegouders (netwerkplaatsing), zijnde zijn oma (moederszijde) en haar partner. Bij beschikkingen van 25 augustus 2010 is de termijn van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [kind] (wederom) verlengd voor de duur van een jaar.
3. Op 3 november 2010 hebben de ouders hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 25 augustus 2010 van de rechtbank Leeuwarden waarbij de verlenging van de uithuisplaatsing ten aanzien van [kind] is uitgesproken. Die zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.076.534/01 en de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 15 februari 2011.
De overwegingen
4. De ouders stellen dat het welzijn en de ontwikkeling van [kind] in het geding is, nu de pleegouders niet in staat zijn gebleken ten aanzien van het schoolverzuim van [kind] adequaat op te treden. Een en ander klemt te meer daar de ouders zich, gelet op de positieve ontwikkeling die zij hebben doorgemaakt, wel in de positie bevinden om [kind] te stimuleren om in het kader van zijn onderwijsplicht onderwijs te volgen. Op grond van het vorenstaande zijn de ouders van oordeel dat voorzetting van de uithuisplaatsing van [kind] niet langer in zijn belang is. Het belang van een schorsing van de uitvoerbaar-verklaring bij voorraad is het voorkomen dat het schoolverzuim van [kind] (nog) erger wordt en dat hij een kans krijgt om bij zijn ouders te wonen, aldus de ouders. Daarnaast zou volgens de ouders een nieuwe uithuisplaatsing voorkomen kunnen worden, nu het onder de huidige omstandigheden de bedoeling is dat [kind] in [2011], als hij 16 jaar wordt, zelfstandigheidstraining krijgt.
5. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan op grond van artikel 360, tweede lid, Burgerlijke Rechtsvordering geschorst worden. Daarbij dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de hoofdzaak buiten beschouwing te blijven. Naar het oordeel van het hof dient bij de beoordeling van het schorsingsverzoek het belang van [kind] voorop te staan.
6. Op vragen van het hof heeft de moeder ter zitting aangegeven dat zij niet zou weten waarom zij beter in staat zou zijn dan de pleegouders om ten aanzien van het schoolverzuim van [kind] adequaat op te treden. De moeder spreekt enkel de verwachting uit dat het ten aanzien van het schoolverzuim van [kind] beter zal gaan wanneer hij bij de ouders zou wonen, maar heeft deze verwachting in het geheel niet onderbouwd. Namens de moeder is ter zitting van het hof nog aangevoerd dat de ouders wellicht een positieve invloed op [kind] zullen hebben. Waaruit deze positieve invloed dan zal bestaan, is niet aangegeven.
Ook de gestelde positieve ontwikkeling die de ouders doorgemaakt zouden hebben, is door hen niet nader gemotiveerd.
Voorts is uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat het problematische schoolverzuim van [kind] te wijten is aan zijn verblijf bij de pleegouders. Ter zitting van het hof hebben zowel de pleegouders als BJZ aangegeven dat het momenteel goed gaat met [kind] en dat hij het ook op school goed doet. De school en de pleegouders controleren of [kind] geen lessen mist en de lessen die [kind] door zijn schoolverzuim al had gemist, heeft hij inmiddels ingehaald.
7. Het hof is op grond van het vorenstaande en in aanmerking genomen dat [kind] zelf heeft aangegeven dat hij bij de pleegouders - bij wie hij al drie jaar verblijft - wil blijven wonen en dat het contact tussen hem en de ouders is verstoord, van oordeel dat een schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet in het belang van [kind] is. Dat [kind] in [2011] een zelfstandigheidstraining zal moeten volgen (in het kader van de ondertoezichtstelling) en derhalve wederom (bij de pleegouders) uit huis zal worden geplaatst, zoals door de ouders aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
Slotsom
8. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof het schorsingsverzoek van de ouders afwijzen.
De beslissing
Het gerechtshof:
wijst af het verzoek van de ouders tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 25 augustus 2010 van de rechtbank Leeuwarden.
De beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, H. de Hek en R. Feunekes, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 december 2010 in bijzijn van de griffier