ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0707

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.854
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van gezag over minderjarigen en onderzoek naar de huidige situatie van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder was eerder door de rechtbank Assen ontheven van het gezag, en zij heeft in hoger beroep verzocht deze beslissing te vernietigen. De Raad voor de Kinderbescherming had de ontheffing van het gezag aangevraagd, omdat de moeder volgens hen ongeschikt was om voor de kinderen te zorgen. De moeder betwistte dit en voerde aan dat zij onvoldoende kansen had gekregen om haar opvoedingscapaciteiten te tonen. Ze stelde dat er in het verleden weinig problemen waren met de kinderen en dat de hulpverlening niet adequaat was geweest.

Het hof oordeelde dat het zich onvoldoende geïnformeerd achtte om een beslissing te nemen over de ontheffing van het gezag, gezien de ingrijpende aard van deze maatregel. Het hof formuleerde een aantal vragen die de Raad voor de Kinderbescherming moest beantwoorden over de huidige situatie van de moeder, waaronder haar woonsituatie, financiële situatie, psychische toestand en de hulpverlening die zij had ontvangen. Het hof droeg de Raad op om deze informatie te verzamelen en te rapporteren vóór 23 juni 2011. De beslissing over de ontheffing van het gezag werd aangehouden in afwachting van dit rapport.

De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het ontheffen van ouderlijk gezag, vooral in situaties waar de belangen van minderjarigen op het spel staan. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling, waarbij het belang van de kinderen en de mogelijkheden voor de moeder om haar situatie te verbeteren centraal staan.

Uitspraak

Beschikking d.d. 23 december 2010
Zaaknummer 200.062.854
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.C. de Roos, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Assen,
hierna te noemen: BJZ,
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 20 januari 2010 heeft de rechtbank Assen de moeder ontheven van het gezag over de minderjarigen [naam kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [2004] te [plaats], en [naam kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [2005] te [plaats], en heeft BJZ benoemd tot voogd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 19 april 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 20 januari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende haar ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] in stand te houden.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 1 juni 2010, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht om het hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 1 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. De Roos, mevrouw A.I. van Dijk namens de raad en mevrouw F. Wijnholt en mevrouw W. Greven namens BJZ. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet ter zitting van het hof verschenen. Mr. de Roos heeft ter zitting van het hof een pleitnotitie overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. [kind 1] en [kind 2] zijn bij beschikking van 26 maart 2008 onder toezicht gesteld en zijn sinds 11 april 2008 uit huis geplaatst.
2. Bij inleidend verzoekschrift van 27 oktober 2009 heeft de raad verzocht om de moeder te ontheffen van het gezag over [kind 1] en [kind 2], aangezien zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de moeder gericht.
Ten aanzien van de ontheffing van het gezag
4. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5. Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, hetgeen in het onderhavige geval aan de orde is, welke regel vervolgens (onder meer) uitzondering lijdt indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (artikel 1:268 lid 2 onder a). Deze betreft het zodanig opgroeien van een minderjarige, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd.
De standpunten van partijen
6. De moeder stelt dat er in 2008, toen [kind 1] en [kind 2] uit huis werden geplaatst, weinig problemen met de kinderen waren en dat er met name tijdens de plaatsing in het eerste pleeggezin in [woonplaats] veel mis is gegaan. Volgens de moeder heeft zij van BJZ geen enkele kans gekregen om haar opvoedingscapaciteiten te tonen. Inmiddels heeft de moeder slechts een uur per maand omgang met de kinderen, waardoor het volgens haar niet zo gek is dat zij angstig en vreemd op haar reageren. De moeder erkent nadrukkelijk dat zij hulp nodig heeft en is zondermeer bereid om hulp te aanvaarden. Nu zij door de raad niet in staat wordt geacht de opvoeding en verzorging van [kind 1] en [kind 2] voor haar rekening te nemen, had de raad moeten onderzoeken of er eventueel familieleden zijn die deze rol kunnen vervullen. Volgens de moeder is haar moeder bereid en in staat om deze rol voor haar rekening te nemen. De moeder is van mening dat het te vroeg is voor verdergaande maatregelen dan een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, met name omdat eventuele alternatieven niet zijn overwogen.
7. De moeder heeft ter zitting van het hof nog aangegeven dat zij, ondanks verschillende verzoeken hiertoe, geen adequate hulpverlening kon krijgen op de momenten dat zij hulp nodig had. Volgens de moeder heeft zij vanaf begin 2010 een periode van negen maanden het contact met BJZ afgehouden, omdat zij die tijd nodig had om de zaken voor zichzelf op orde te krijgen en een en ander te verwerken. Volgens de moeder liep het contact in die periode via haar moeder, hetgeen overigens door BJZ wordt betwist. Volgens de moeder krijgt zij thans goede hulp van een PGB-begeleider. De moeder heeft tevens aangegeven dat zij er naar toe wil werken dat de kinderen weer thuis kunnen komen wonen. Daarnaast heeft de moeder ter zitting van het hof aangegeven dat de inhoud van het raadsrapport van 23 oktober 2009 niet juist is. De moeder heeft het hof verzocht op grond van artikel 22 Rv de raad te bevelen zijn stellingen toe te lichten en de op deze zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Voorts verzoekt de moeder het hof op grond van artikel 810a lid 2 Rv een onafhankelijke deskundige te benoemen, zodat de rapportage van deze deskundige mede kan leiden tot een beslissing in deze.
8. De raad is van mening dat de moeder onvoldoende inzicht toont in en onvoldoende besef heeft van de problematiek van de kinderen die zeer zorgelijk gedrag vertonen. In de thuissituatie werd volgens de raad onvoldoende voldaan aan de basisbehoeften van de kinderen. Er was sprake van pedagogische onmacht bij moeder, verwaarlozing van de kinderen, vervuiling van de leefomstandigheden van de kinderen en schulden, aldus de raad. Tevens is er volgens de raad sprake geweest van huiselijk geweld tussen de ouders, waar de kinderen getuige van zijn geweest. Er is daarnaast sprake van een zeer moeizame samenwerkingsrelatie tussen de gezinsvoogd en de moeder. De moeder is volgens de raad niet of nauwelijks bereikbaar; ook niet wanneer er toestemming gegeven moet worden voor diagnostiek of hulpverleningstrajecten. De raad stelt zich op het standpunt dat de moeder niet in staat is te voldoen aan de behoeften van de kinderen en onmachtig is de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] weer op zich te nemen. De raad acht een ontheffing van het gezag over [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk. Het perspectief van deze zeer kwetsbare kinderen met ernstige hechtingsproblematiek ligt naar de mening van de raad blijvend niet in de opvoedingssituatie bij de moeder. Gezien de problematiek van beide kinderen, de noodzaak tot het inzetten en continueren van hulpverlening en de vertragende factor die de moeder hierin speelt, is de raad van mening dat een ontheffing van het gezag van de moeder positief kan bijdragen aan de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2]. Het benoemen van BJZ tot voogd acht de raad het meest in het belang van de kinderen.
9. De raad heeft ter zitting van het hof nog naar voren gebracht dat het verzoek de moeder te ontheffen van het gezag over [kind 1] en [kind 2] mede gebaseerd is op het feit dat er, ook al in 2009, nauwelijks contact met de moeder is geweest. Tijdens het ontheffingsonderzoek is er volgens de raad geen contact met de moeder geweest. De moeder is voor de kinderen, ondanks haar goede wil, niet beschikbaar en betrouwbaar gebleken, aldus de raad. Volgens de raad moet er duidelijkheid en zekerheid komen voor [kind 1] en [kind 2] over hun toekomstperspectief.
10. BJZ heeft ter zitting van het hof nog naar voren gebracht dat [kind 1] en [kind 2] zeer beschadigd uit het gezinssysteem van de ouders zijn gekomen. Uit onderzoek is volgens BJZ gebleken dat [kind 2] forse hechtingsproblematiek heeft en in verband hiermee niet in een pleeggezin kan functioneren. [kind 2] verblijft sinds februari 2010 in een gezinsvervangend tehuis, hetgeen een perspectiefbiedende plek betreft, aldus BJZ. Sinds [kind 2] in het gezinsvervangende tehuis verblijft heeft hij volgens BJZ geen last meer van tics en dwangneuroses, is hij zindelijk geworden en gaat het goed met hem op school. Ten aanzien van [kind 1] heeft BJZ naar voren gebracht dat zij sinds augustus 2010 in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft. Volgens BJZ is het probleemgedrag van [kind 1] minder geworden, lijkt zij zich veilig te voelen in het pleeggezin en gaat het ook met haar goed op school. [kind 1] en [kind 2] hebben nu rust en pakken hun ontwikkeling weer op, aldus BJZ.
Overwegingen van het hof
11. Ten aanzien van de verzoeken van de moeder de raad te bevelen zijn stellingen toe te lichten, de op deze zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen en een onafhankelijke deskundige te benoemen overweegt het hof het volgende.
12. Het hof acht het verzoek van de raad op zich voldoende toegelicht en onderbouwd en ziet geen noodzaak voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige als verzocht door de moeder.
13. Het hof acht zich, gelet op het ingrijpende karakter van de maatregel van ontheffing van het gezag, op grond van de thans beschikbare informatie echter onvoldoende voorgelicht ten aanzien van de huidige situatie van de moeder om een beslissing in deze te kunnen nemen. De raad zal worden opgedragen nader onderzoek te verrichten naar de huidige situatie van de moeder en het hof hieromtrent binnen zes maanden te rapporteren. De vragen die de raad dient te beantwoorden zijn de volgende:
- Wat is de huidige woonsituatie van de moeder?;
- Wat is de huidige financiële situatie van de moeder?;
- Wat is de huidige psychische toestand van de moeder?;
- Wat is in de visie van de moeder op het toekomstperspectief van [kind 1] en
[kind 2]?;
- Welke hulpverlening heeft de moeder recentelijk gehad en wat is haar huidige
hulpverleningssituatie?
14. Het hof merkt nog op, met de raad, van oordeel te zijn dat - nog los van de vraag of het in het belang van [kind 1] en [kind 2] is dat eventueel familieleden hun verzorging en opvoeding op zich nemen - het plaatsgevonden raadsonderzoek en nog nader door de raad te verrichten onderzoek in de onderhavige zaak tot doel had en heeft het onderzoeken of een ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag geïndiceerd is en niet om te onderzoeken of de kinderen eventueel zouden kunnen worden geplaatst bij familieleden.
Slotsom
15. Het hof zal de beslissing op het verzoek van de raad om de moeder te ontheffen van het gezag over [kind 1] en [kind 2] in afwachting van het (aanvullende) rapport van de raad aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
draagt de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen op om de huidige situatie van de moeder nader te onderzoeken aan de hand van de in rechts-overweging 13 geformuleerde vragen en aan het hof hieromtrent aanvullend te rapporteren vóór 23 juni 2011;
bepaalt dat de zaak opnieuw zal worden behandeld op een nader vast te stellen zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
De beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, H. de Hek en R. Feunekes, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 december 2010 in bijzijn van de griffier.