Beschikking d.d. 14 december 2010
Zaaknummer 200.076.330
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
1. [naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
2. [naam vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat mr. M. Wierts, kantoorhoudende te Groningen,
voorheen Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
per 10 november 2010 Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 24 september 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Groningen een machtiging verleend tot (spoed)uithuisplaatsing in een 24-uurs opvang van de minderjarige [kind], geboren op [2007] in de gemeente [plaats] (hierna: [kind]), voor de duur van vier weken, en de beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van [kind] aangehouden.
Bij beschikking van 6 oktober 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Groningen de beschikking van 24 september 2010 bekrachtigd, met dien verstande dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een crisispleeggezin wordt verleend voor de duur van drie maanden, derhalve tot 24 december 2010.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 29 oktober 2010, hebben de ouders verzocht de beschikking van 6 oktober 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot uithuisplaatsing van [kind] af te wijzen en [kind] per datum uitspraak van het hof terug te plaatsen bij de ouders.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 17 november 2010, heeft BJZ het verzoek van de ouders bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief, met bijlage, van 3 november 2010, een brief van 8 november 2010, een faxbericht, met als bijlage een aanvullend appelschriftuur, van 15 november 2010, alle van mr. Wierts en een brief van 17 november 2010 van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden (hierna: de raad).
Ter zitting van 23 november 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn mr. Wierts, de vader, mevrouw Geijskes en de heer mr. N.R. Kasteel namens BJZ, mevrouw Roelsema namens het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (hierna: LJ&R) en mevrouw Douma namens de raad. De moeder is niet verschenen. Mr. Wierts heeft het woord mede gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Bij beschikking van 26 april 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem [kind] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ Gelderland, derhalve tot 26 april 2011.
2. De kinderrechter in de rechtbank Groningen heeft bij de beschikking van 24 september 2010 en de beschikking waarvan beroep beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen de laatste beslissing is het appel van de ouders gericht.
3. Bij beschikking van 10 november 2010 van de rechtbank Groningen is BJZ Gelderland per direct vervangen door BJZ Groningen. De uitvoering van de ondertoezichtstelling is gemandateerd aan het LJ&R.
Te laat ingekomen stukken
4. Van mr. Wierts is op 15 november 2010 bij de griffie van het hof een faxbericht met bijlagen binnengekomen. Naast de hiervoor genoemde aanvullende appelschriftuur zijn bij dit faxbericht ook andere bijlagen overgelegd. Ingevolge artikel 1.4.3. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven moeten stukken waarop iemand zich wenst te beroepen zo spoedig mogelijk worden overgelegd, maar in ieder geval uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Op stukken die nadien worden overgelegd wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Nu de mondelinge behandeling op 23 november 2010 is bepaald en ook heeft plaatsgevonden zijn deze andere bijlagen niet met inachtneming van de hiervoor bedoelde termijn overgelegd.
Aangezien geen feiten en/of omstandigheden zijn gebleken waaruit een noodzaak tot het te laat overleggen van deze andere bijlagen blijkt en ook overigens geen omstandigheden zijn gebleken die tot een andere beslissing van het hof moeten leiden, ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen en zal het derhalve geen acht slaan op die stukken.
Processueel
5. Voor zover de ouders klagen over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking, in het bijzonder over het niet in acht nemen van het bepaalde in artikel 800, derde lid Rv, hebben de ouders - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd artikel - geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, de ouders hebben thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en zijn in de gelegenheid gesteld hun inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 6 oktober 2010 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Uithuisplaatsing
6. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
7. Anders dan de ouders is het hof van oordeel dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] op juiste gronden heeft verleend. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er reële zorgen bestaan ten aanzien van de opvoedingssituatie van [kind]. Vanwege een aantal zorgmeldingen heeft BJZ rond september 2009 getracht met de ouders in gesprek te komen over de leef- en opvoedingssituatie van [kind]. De ouders weigerden echter pertinent de zorgen ten aanzien van de opvoedingssituatie met BJZ te bespreken. [kind] is vervolgens onder toezicht gesteld van BJZ om de opvoedingssituatie van [kind] beter in kaart te brengen. Zelfs tijdens de ondertoezichtstelling hebben de ouders geen inzicht in hun levenswijze en het opvoedingsklimaat van [kind] aan BJZ willen of kunnen verschaffen.
8. Ter zitting is aannemelijk geworden dat BJZ voldoende pogingen heeft ondernomen om met de ouders in overleg te treden om met hen werkbare afspraken te maken met het oog op een goede tenuitvoerlegging van de van kracht zijnde maatregel van ondertoezichtstelling. De ouders zijn echter de contacten met BJZ niet, althans nauwelijks, aangegaan en hebben voor BJZ achtergehouden waar zij met [kind] feitelijk verbleven. De contacten tussen BJZ en de ouders kwamen voornamelijk door middel van e-mailberichten tot stand, welke berichten van de kant van de ouders voornamelijk processuele vragen aangaande het raadsonderzoek en de gang van zaken rond de totstandkoming van de ondertoezichtstelling betroffen. Op de bij BJZ bekende adressen in [plaats] en [plaats] verbleven de ouders en [kind] niet of nauwelijks. Aangezien de ouders door hun manier van handelen de zorgen ten aanzien van [kind] niet hebben weggenomen, is [kind] vervolgens uithuis geplaatst.
9. De uithuisplaatsing van [kind] heeft helaas niet geleid tot enige openheid over de opvoedingssituatie en bereidheid bij de ouders tot constructieve communicatie in het belang van [kind]. Weliswaar lijkt het goed te gaan met [kind] in het pleeggezin, maar naar het oordeel van het hof neemt dit de zorgen ten aanzien van haar niet weg, nu in geval van beëindiging van de uithuisplaatsing onduidelijk is in wat voor opvoedingssituatie zij terecht zal komen en waar zij feitelijk zal verblijven. De vader stelt dat de ouders met [kind] in [plaats] gaan wonen, maar het hof acht deze stelling niet zonder meer geloofwaardig, nu de ouders tot op heden op verschillende adressen hebben verbleven zonder BJZ daarvan (telkens) op de hoogte te stellen en zij geen antwoord hebben willen geven op de vraag van het hof waar zij exact in 2010 met [kind] hebben verbleven.
10. De hulpverlening in het kader van de van kracht zijnde maatregel tot uithuisplaatsing is er in de eerste plaats op gericht duidelijkheid te verkrijgen omtrent de opvoedingsmogelijkheden van de ouders omdat de uithuisplaatsing gelet op de leeftijd van [kind] niet onnodig lang dient voort te duren en primair in het licht staat van een terugplaatsing bij de ouders. In dat verband mag van de ouders worden gevergd dat zij meewerken met de gezinsvoogd en dat zij deze in de gelegenheid stellen na te gaan of, en zo ja, onder welke nader te maken afspraken de ouders in staat zijn de verzorging en opvoeding van [kind] weer ter hand te nemen.
11. Op dit moment roept de houding en handelwijze van de ouders echter vragen op omtrent het opvoedingsklimaat en hun mogelijkheden om [kind] een adequate opvoeding te bieden. Door die houding en handelwijze bestaat het gevaar dat [kind] in een isolement geraakt en opgroeit in een gesloten gezinssysteem. Het hof acht het betreurenswaardig dat de ouders, ondanks de inspanningen daartoe van BJZ, [kind] vanaf het moment van de uithuisplaatsing niet meer hebben gezien. Dat betreft inmiddels al een periode van ruim 1,5 maand. De ouders weigeren namelijk nog steeds in gesprek te gaan met BJZ. Het belang van [kind] lijkt hierbij door de ouders in de door hun gevoelde strijd tegen BJZ, uit het oog te worden verloren. Deze manier van handelen van de ouders bevestigt dat sprake is van reële zorgen ten aanzien van de opvoedingssituatie van [kind].
12. Weliswaar hebben de door de ouders ingeschakelde kinderarts, orthopedagoog en peuterleidster geen bijzonderheden ten aanzien van [kind] geconstateerd, maar op grond van de verklaringen van deze personen kan niet worden geconcludeerd dat het opvoedingsklimaat bestendig is. De kinderarts heeft slechts een lichamelijk onderzoek gedaan, terwijl de observaties van de orthopedagoog en de peuterleidster korte momenten met betrekking tot de sociaal emotionele ontwikkeling van [kind] betreffen. Gelet op het voorgaande acht het hof in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind] een uithuisplaatsing noodzakelijk.
Slotsom
13. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
Bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, M.C.D. Boon-Niks en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 december 2010 in het bijzijn van de griffier.